“Gaandeweg het onderzoek”, schrijft Jeroen Jansen tegen het eind van zijn indrukwekkende studie Literair vermaak in de zeventiende eeuw, “ben ik er steeds meer van overtuigd geraakt dat mijn historische verkenning van literair vermaak relevantie heeft voor wat er nu al in het voortgezet onderwijs gebeurt en waar nog winst te behalen valt.” Dat kan de lezer op dat moment alleen maar met hem eens zijn. Sterker nog, door de indrukwekkende breedte van Jansens geleerdheid lijkt het boek me relevant voor allerlei discussies over de literatuur in de huidige tijd.
Waarom lazen zeventiende-eeuwers? Voor een deel zal dat zijn geweest om dingen die ze nodig hadden te leren of om gesticht te worden, maar bij ieder lezen zit altijd een component vermaak – je moet ook genoegen beleven aan wat je leest wil je verder lezen. Wat was nu dit genoegen? Jansen bestudeerde hiervoor niet alleen een grote hoeveelheid teksten uit deze eeuw, maar ook allerlei theoretische geschriften, zowel uit de huidige tijd als uit de zeventiende eeuw en uit de oudheid – omdat schrijvers in die tijd zich daardoor vaak lieten inspireren. Een belangrijke bron waren ook de zogeheten preliminaria, die Jansen jarenlang bestudeerde – het voorwerk van zeventiende-eeuwse boeken waarin de schrijver en/of vrienden en bekenden van de schrijver aanbevelingen voor het boek deden, of uitlegden wie het zou moeten lezen en op welke manier.
We weten natuurlijk niet wat de verhouding was tussen die theorie en de praktijk van de gemiddelde lezer, maar dichter bij die praktijk kunnen we nu eenmaal niet meer komen.
Vrienden en kennissen
Het resultaat is dat voor een betrekkelijke buitenstaander als ik ben een heleboel literatuur ineens veel toegankelijker wordt. Je begrijpt ineens wat de lol was van het lezen van al die spreuken, deviezen en lemmata – het waren spelletjes waarmee je je geest scherpte, je kon genieten van de spitsvondigheid van de schrijver en van je eigen intelligentie omdat je het allemaal maar begreep. In die zin waren het een soort literaire sudoku, maar met als bijkomend voordeel dat het ook nog ergens over ging, en je bijvoorbeeld een verstandige morele les kon trekken uit het gebodene, én dat de lectuur je ook nog bons mots opleverde voor je eigen conversatie.
En je krijgt inzicht in de betrekkelijke toegankelijkheid of ontoegankelijkheid van Vondel – iemand die voor het toneel koos omdat je zo voor een groter publiek belangrijke stof – zoals bijbelse verhalen – aan de orde kon stellen, maar die dan wel werken schreef die wel wat abstracter en intellectueler waren dan de in die tijd veel populairdere spectaculaire Spaanse stukken. Of in het grote belang van het samen genieten van allerlei literatuur in de zeventiende eeuw – het gezelschapsspel dat de letterkunde ook vaak was. Of in het verbazingwekkende feit dat P.C. Hooft zelf maar heel weinig boeken moet hebben bezeten, en vooral boeken leende bij vrienden en kennissen.
Trucs
Voor de negentiende eeuw hebben we een studie die, weliswaar heel anders van opzet, een soortgelijke inventaris maakt: L, van Marita Mathijsen. Maar voor onze huidige tijd ontbreekt het. Veel literatuursociologie gaat erg uit van schrijvers, uitgevers en de instituties. Over wat lezers beweegt om boeken te lezen ‘voor het plezier’, daarover weten we maar weinig en in ieder geval weinig dat een en ander in een groots verband plaatst: er zijn studies over waarom mensen wel of niet gedichten lezen, maar dat is natuurlijk maar één genre.
Jansens studie zou je als uitgangspunt kunnen nemen, in ieder geval op bepaalde vlakken, want allerlei aspecten van het literair genot zijn natuurlijk van alle tijden. Hij zet bijvoorbeeld de verschillende theorieën over humor uiteen (wanneer is iets grappigs?) en beschrijft uitvoerig wat er zoal is gezegd over de aantrekkingskracht van het nieuwe: waarom wil de mens zo graag geprikkeld worden door iets wat hij nog niet kent? Jansen haalt een theorie aan van Descartes die, in ieder geval metaforisch, nog steeds interessant is: nieuwe dingen prikkelden volgens Descartes onontgonnen delen van de hersenen, die zachter waren, en die prikkeling geeft een aangenaam gevoel.
Zoveel verschilden de zeventiende-eeuwers niet van ons, dat lijkt me iets dat je in ieder geval kunt ontdekken in Literair vermaak in de zeventiende eeuw. Precies dat veroorzaakt natuurlijk de bruikbaarheid voor het leesonderwijs nu: de trucs die men toen gebruikte in de preliminaria zijn mogelijk nu net zo goed nog van toepassing. En precies dat zorgt ervoor dat de eenentwintigste-eeuwse lezer Literair vermaak in de zeventiende eeuw nog met veel plezier kan lezen.
Jeroen Jansen. Literair vermaak in de zeventiende eeuw. Walburg Pers, 2024. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter