Het carnavalslied is een van Neerlands onvolprezen unieke creatieve genres waar velen de neus voor ophalen, maar onterecht. Een goed carnavalslied is van een onweerlegbare, verpletterende, even apodictische als apocalyptische domheid waarvoor je werkelijk niet van gisteren moet zijn en als het even kan vroeg en uitgeslapen moet opstaan.
Wat een pracht! Ik heb unne spijker in munne kop, ik zing het nog regelmatig, net als het epos over iemand die graag een bloemetjesgordijn wilde zijn, of over de ongelukkige die zijn feestneus kwijt is, of over Adam die Eva met de sukerbiet’n voor de kont sloeg. Nietszeggende vulsels als en wat ik zeg is waar (zoals in het lied over een scheet die een donderslag wordt) vervullen me met grote en diepe dankbaarheid. Er staat een paard in de gang – kun je het beeldender en daarmee poëtischer krijgen? Ja, er staat een paard in de gang, alleen wij zien hem niet…
Vandaar, als eerbetoon aan en rehabilitatie van deze uitstervende versvorm, het gedicht van Blok, vertaald als polonaise, mayonaise, de bostella uit La Compostella.
(refrein)
Leef nog twintig-dertig ja-haren
Niets verandert, hopeloos (paba-baram-pampam)
Ja, leef nog twintig-dertig jaren
Het blijft even bar en boos (bolleboos!)D’r was ereis een dichter
die was altijd verstrooid
zei morgen als het avond was
en nu al was het nooitEn toen ie op een keertje
Stond voor de drogist
Toen was het midden in de nacht
Had-ie zich weer vergist(refrein)
’t Was midden in de winter
Het vroor echt niet onzacht
Toen ging-ie in z’n nakie
Schaatsen op de grachtMaar ach, hij zag het wakkie niet
En daar ging Bertus bloot
En eenmaal in het ziekenhuis
Zei die: Ben ik nu dood?(refrein) (fade out)
Robert Kruzdlo zegt
Ik zing altijd: Je slaat de spijker op de kop/ drop stop drop/ en laat het leven wat het is.
Ken je dit artikel?
https://cris.maastrichtuniversity.nl/en/publications/beschouwingen-over-literatuur-recht-en-vertalen