Stel dat je de observatie wil maken dat Jan Piet kust, dan kun je in een hoofdzin natuurlijk zeggen:
- Jan kust Piet
Maar hoe weet de luisteraar nu wie de kusser is en wie de gekuste? Talen hebben daarvoor minstens drie verschillende strategieën. De eerste is woordvolgorde: in de genoemde zin staat het onderwerp voor het lijdend voorwerp. De tweede is naamval, dat we in het Nederlands nog heel beperkt gebruiken op persoonlijk voornaamwoorden: ‘hij kust haar’ is iets anders dan ‘hém kust zij’, en dat verschil wordt alleen met naamvallen uitgedrukt. De derde mogelijkheid is om het verschil uit te drukken op het werkwoord en ook daar maakt het Nederlands beperkt gebruik van, bijvoorbeeld in het verschil tussen ‘de jongens kussen de beer’ en ‘de jongens kust de beer’.
Het Nederlands is dus een wat ingewikkeld geval dat verschillende methoden gebruikt (en daarbovenop ook nog de mogelijkheid om iets te doen met klemtoon en intonatie: op de juiste manier uitgesproken is Piet de kusser in ‘JAN kust Piet’.
Maar veel talen gaan wat economischer met deze middelen om, en gebruiken bijvoorbeeld alleen woordvolgorde of alleen naamvallen. Over een aantal interessante aspecten daarvan gaat een interessant recent artikel in het tijdschrift Scientific Reports.
De auteurs bekeken gegevens uit een recente nieuwe database van grammaticale structuren in talen: Grambank. Maar liefst 1705 talen zijn in die database verwerkt (ter vergelijking: er wordt geschat dat er ongeveer 7000 talen op de wereld zijn, maar heel veel daarvan zijn niet of nauwelijks onderzocht). Zij bekeken met name wat de relatie is tussen naamval en woordvolgorde. Ze deden dit ook door vast te stellen welke talen aan elkaar verwant zijn en wat de meest waarschijnlijke grammatica is van de gemeenschappelijke
Sommige van hun bevindingen waren al min of meer bekend, maar nog nooit zo grootschalig aangetoond. Een ervan is dat de woordvolgorde die een taal kiest ertoe doet. De meest voorkomende volgordes in talen zijn onderwerp-werkwoord-lijdend voorwerp (subject-verbum-object, SVO: ‘De vrouw eet een appel’) en onderwerp-lijdend voorwerp-werkwoord (SOV: ‘De vrouw een appel eet’). SVO is de meest voorkomende volgorde in talen van de wereld, en het is vooral ook een volgorde die veel wordt gebruikt in talen zonder naamvallen.
SOV-talen blijken aan de andere kant betrekkelijk vaak naamvalssystemen te ontwikkelen. Dat komt volgens de auteurs misschien omdat in de SOV structuur de twee zelfstandignaamwoordsgroepen (‘de vrouw’, ‘een appel’) onmiddellijk naast elkaar staan. In SVO worden ze gescheiden door het werkwoord en dat is in die zin duidelijker.
Maar talen die eenmaal naamvallen hebben neigen uiteindelijk naar weer een ander woordvolgordesysteem: vrije woordvolgorde, waarin je zowel SOV als SVO (en vaak ook nog andere mogelijkheden zoals VSO en VOS) door elkaar heen kunt gebruiken. Het is alsof je (je, de taal) de woordvolgorde helemaal vrij kunt geven als je met naamvallen al uitdrukt wie er nu eigenlijk aan het kussen is.
Laat een reactie achter