Yves Petry heeft ooit wiskunde gestudeerd en hij lijkt daaruit de oefening van het extrapoleren te hebben opgepikt: we nemen een situatie en voeren hem steeds verder door, met een limiet in het oneindige. Hoe ziet de wereld er dan uit?
Als er over de literatuur wordt beweerd dat het een manier is om je in een ander te verplaatsen, om door te dringen tot binnen diens hoofd – en dat wordt vaak beweerd – dan schrijft Petry een roman over twee mannen die iets doen waarbij je verstand stil staat: ze komen overeen dat de een de ander zal doden en daarna in ieder geval gedeeltelijk opeten. Dat is op zich al een onbegrijpelijke gebeurtenis, waarbij je verstand stil staat, maar Petry maakt van de twee mannen ook nog eens totaal verschillende types, die eigenlijk vooral gemeen hebben dat ze geen van beiden erg interessant zijn en misschien zelfs een beetje afstotelijk.
Bruno is een hoogbegaafde jonge veertiger die zijn literaire talent nergens voor gebruikt – niet om te schrijven, niet om over literatuur te publiceren en uiteindelijk ook nauwelijks om les te geven, hij gaat alleen maar steeds meer porno kijken. Marino is een niet al te snuggere midden-dertiger die een winkel in computerbenodigdheden heeft, ooit gefinancierd door zijn moeder, en die zo weinig leeft dat hij niet eens naar porno kijkt. De twee mannen komen elkaar tegen, geven zich een tijdje over aan volkomen vreugdeloze, ja zelfs, afstotelijke seks, totdat Bruno met het idee komt dat de twee mannen een dodelijk toneelstukje moeten uitvoeren zonder publiek.
Waarom? Wie denkt dat die De maagd Marino kan lezen om door te dringen in de protagonisten van dit monsterlijke theaterstuk, komt bedrogen uit.
Wie er wel doordringt in de gedachten van de ander: Bruno, in die van Marino. Marino schrijft De maagd Marino, zo vertelt hij, maar de ik-verteller van het boek is Bruno, die na zijn dood (en na de consumptie van zijn billen) in Marino is gaan zitten, zodat de wat simpele Marino zich nu in geschrifte ineens op hoog niveau uitdrukt.
De maagd Marino kun je daarmee lezen als een boek over de onbegrijpelijkheid, van het menselijk gedrag, van de literatuur waarin dat gedrag soms zijn weerslag vindt:
Maar ik vind het tegenwoordig een beetje kinderachtig, al die romans en hun betekenisvolle wendingen, hun pogingen om het leven in een veelzeggende vorm te gieten. Het leven is niet veelzeggend. Wij kunnen de wereld die bestaat niet vatten. Een bevattelijke wereld zou veel te simpel zijn om te kunnen bestaan.
Het raadselachtige is dat een boek als De maagd Marino daarmee een groot gevoel van bevrediging geeft: je krijgt het idee dat de schrijver juist wél iets vat van het onbegrijpelijke. Dat hij, al dan niet kinderachtig, iets zegt over de wereld waarvan je alleen kunt zeggen: ja, zo is het. De oneindigheid van alles valt niet echt te bevatten – maar je kunt er wel een formule voor schrijven.
In 2024 lees ik 50 romans uit het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw.
De volledige lijst staat hier. Volgende week: Karin Amatmoekrim, Het gym (2011)
Robert Kruzdlo zegt
Een zin is dan genoeg: (…) maar je kunt er wel een formule voor schrijven. Voor schrijven levert téveel woorden op.