Het dilemma van Multatuli ligt nog altijd op de loer: hoe gruwelen te beschrijven, gruwelen die zich echt hebben voorgedaan? Maak je je zinnen te mooi, dan heeft iedereen het alleen maar over je stijl. En maak je ze helemaal niet mooi, dan heeft iedereen het nog steeds alleen maar over de stijl – dit is toch geen literatuur?
De hoofdpersoon in Elvis Peeters’ roman Dinsdag is een man die in zijn leven goed voor twee vrouwen gezorgd heeft. Beiden heeft hij naar hun graf gedragen, de ene na kanker, de ander na dementie. Hij is ook een man die in zijn jeugd heeft meegedaan aan een groepsverkrachting, daarop door zijn vader naar Congo is gestuurd om zo een rechtszaak voor te zijn, en daar uiteindelijk in de afscheidingsstrijd van Katanga betrokken raakt, waarin hij zich overgeeft aan in korte, droge zinnen beschreven gruwelen.
Er verschenen indertijd recensies over het boek van mensen die de tekst op literaire waarde wilden schatten, maar werden afgeschrikt door zoveel lelijkheid. Natuurlijk mag je in een boek beschrijven hoe een priester wordt vermoord, hoe nonnen en broeders worden verkracht en van hun genitaliën ontdaan. Maar moet daar dan niet literair iets mee gebeuren?
In Dinsdag komt de vraag ook indirect aan de orde. De priester is een bewonderaar van Gezelle en op het moment dat de bende waarvan de hoofdpersoon deel uitmaakt hem komt overvallen is hij net Gezelle aan het lezen:
Heur’ trompe steekt de koe: ze is moe
van neerstig om te knagen;
van lange, in ’t jeugdig grasgewas,
den zwaren eur te dragen…
Na de geweldsorgie vindt de hoofdpersoon het boek van Gezelle en legt het voorzichtig onder een steen.
Het is precies dat totaal tegenstrijdige gedrag dat Dinsdag zo intrigerend maakt. De man laat zich voortdurend voortdrijven door wat er toevallig gebeurt: als een groep vrienden een vrouw verkracht, verkracht hij mee. Als hij op een later moment zijn vrouw hulpbehoevend wordt, zorgt hij tot haar dood voor haar. Hij is daar niet trots op, hij heeft er geen spijt van, zoals hij ook tijdens het gebeuren geen grote gevoelens lijkt te hebben:
Het zijn niet altijd wilden, zei ik. Ze willen een ander Congo. Pierre Mulele heeft daar ideeën over. Het zijn jagers, krijgers, luipaardmannen, ze doen het op hun manier.
En is dat ook de jouwe?
Ik heb niet één manier, zei ik. Ik probeer me erdoorheen te slaan.
De kunst van Elvis Peeters is niet een kunst waar het gaat om de verbluffende of ingenieuze vorm, maar een waar het gaat om de durf om in de afgrond van de menselijke ziel te kijken, en te zien dat daar eigenlijk maar weinig zit.
In 2024 lees ik 50 Nederlandstalige romans uit het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw.
De volledige lijst staat hier. Volgende week: Thomas Olde Heuvelt, HEX (2013)
Robert Kruzdlo zegt
Als je het licht ontsteekt in Oradour-sur-Glane, zul je niemand vinden. Dit is wat Elvis Peeters (pseudoniem van Laurentius ‘Jos’ Verlooy) als schrijver bedoelt te zeggen: ik ben niet alleen alleen, ik ben de dader van gewelddadigheden die wacht op het oordeel van de rechter die nooit komt. Zijn stijl is een roepende van iemand die van de richel valt, een eindeloze val maakt zonder parashute. Wat ontdekt Peeters tijdens de vrije val¿ (Ook dit vraagteken valt.) Daar gaat zijn volgende boek over. Hoop ik tenminste. Want het is dé ultieme manier om de wreedheid te beschrijven die de mens niet kan worden onthouden. Hij zal nooit te pletter slaan.