de kat van de muziekschool is de titel op de kaft van een cassette die zich een ‘gedicht’ noemt. In de cassette bevinden zich zes katerntjes met op de bladzijden af en toe enkele woorden. In de hele cassette zijn we geen kat tegengekomen; wel lijken muzikale principes een rol te spelen bij de manier waarop de weinige woorden over de pagina’s zijn verdeeld. Wat te denken van de kat? Wat heeft een kat met muziek? Een kat hoort bij het gebouw van de muziekschool, niet bij wat er wordt onderwezen. De geluiden die een kat maakt, zijn heel andere geluiden: natuurlijke geluiden. Voor een kat is een muziekschool van dezelfde orde als een vreemd pakhuis – de uitdrukking speelt misschien op de achtergrond mee. Tegelijkertijd is het muzikale onmiskenbaar van belang in de zes katerntjes.
Vanuit de tegenstelling natuur-cultuur kan ik misschien betekenis geven aan de titel. In al zijn natuurlijkheid hoort een kat bij een muziekschool niet thuis. Niet speciaal thuis: hij is er voor de muizen, niet voor de muziek. Maar juist muziek is in het gedicht en in de wereld die door het gedicht wordt opgeroepen, van cruciaal belang. Een levend, ademend en geluid makend individu bevindt zich in een hem of haar wezensvreemde omgeving. Dat zou ik kunnen koppelen aan een lyrisch subject dat in de hele cassette ook niet overweldigend aanwezig is, maar dat ik als lezer toch veronderstel – en door die kat al helemaal. Een kat in een wereld van orde en verfijnde beschaving: waar moet ik de nadruk op leggen? Op de vervreemding of op de natuurlijkheid en authenticiteit van het ‘eigen’ geluid? Kan dat geluid op de een of andere manier in die vreemde wereld opgaan? Hoe dan ook legt de titel van deze cassette, de kat van de muziekschool, de nadruk op het conflict.
Maar er is die andere cassette, het doel van de opticien, gelijktijdig en bijna op dezelfde manier uitgegeven, met een net iets andere kleur op de kaft. Verschillende titels, maar ze hebben dezelfde structuur en een gelijk aantal lettergrepen. Eerder nam ik de beslissing om het doel van de opticien als eerste te lezen, maar nu ik het geheel overzie, weet ik niet meer of het verstandig was. Gegevens van buiten de tekst stuurden me een bepaalde richting op; misschien had ik de cassette met het woord ‘doel’ voor het laatst moeten bewaren. Ik zie vooral een ontwikkeling: een ontwikkeling in de richting van het laatste katern van het doel van de opticien, waarin twee katernen samengaan en daarmee de dynamiek die in beide gedichten een prominente rol speelt. Het is de dynamiek van of tussen identiteit en verschil. Op alle gebieden is ze terug te vinden: in de uiterlijke vormgeving van de bundels, in de muzikale principes en in sommige katernen zeer expliciet in de semantiek. In het samengaan lijkt die dynamiek – nee, niet opgeheven te worden, maar tot rust te komen. Bij twee personen bijvoorbeeld:
maar van binnen.’
hebben ze.’
het prettige gevoel.’
dat ze bij elkaar hoorden.’
Het zijn de laatste woorden van het katern dat aaneen is geniet. We lezen ze zoals we vaker woorden lezen in een gedicht, als een – hier wat radicaler – onderbroken stroom van woorden; we ervaren het op een andere manier visueel wanneer we zien dat voorheen losse katernen nu niet meer zo los zijn; we voelen het wanneer we het katern in onze handen houden. Verbondenheid alom. In alle ‘Velden’ en genummerde katernen daarvóór werd met minimale middelen een complete leefwereld opgeroepen – ‘alles’ – en enkele van de met enige goede wil psychologisch te duiden fasen die voorafgingen aan het slot. Het is een mooi slot. Het zou me niet verbazen als Van Dixhoorn dit merkwaardige project, met cassettes, katernen, lege bladzijden die de bedrukte in aantal overtreffen, beschouwt als de afsluiting van zijn oeuvre. Alles is met alles verbonden. Alles komt samen in poëzie die zich als een fysiek fenomeen in de fysieke wereld presenteert.
Ergens in het begin vergeleek ik Van Dixhoorns project met andere poëzie, poëzie die uit is op empathie, identificatie of herkenning, en vroeg me af of deze minieme wolkjes woorden iets soortgelijks te weeg zouden kunnen brengen bij de toevallige lezer die ik ben. De ervaring en presentatie van verbondenheid zou wellicht een mooie kandidaat zijn. Maar zo geformuleerd, klinkt dat te banaal. Het doet geen recht aan de bijzondere manier waarop Van Dixhoorn de lezer zijn doel laat bereiken: door hem eerst de ervaring van ‘alles’ over te brengen. Het is die ervaring die Van Dixhoorn met zijn minimalistische werkwijze bij de lezer op wil roepen, met behulp van zijn Grote Metonymische Procedé. Die werkwijze en doelstelling heeft hij gemeen met andere auteurs aan wie ik de afgelopen jaren studies en boekjes heb gewijd: Japanse monniken die hun eigen doodsgedichten schreven, Herman Gorter die in de laatste fase van zijn dichterschap met middelen die aan die Van Dixhoorn doen denken, een maatschappelijk visioen opriep, Gerard Reve die erotiek en mystiek verbond in een totaliteitservaring die hij met zijn stijl ook zijn lezer wilde doen ondergaan. Dat die studies en boekjes iets gemeen hebben, is natuurlijk geen toeval: voor mij is kunst, literatuur maar toch eigenlijk vooral de poëzie het middel waarmee iets van die ervaring kan worden overgebracht. Met metaforen, met de suggestiviteit van het metonymische. Met het wit op de pagina. Met stijl. Er is veel taal in de wereld, maar toch is het vaak nogal stil aan de overkant. Wat Van Dixhoorn mij met zijn minieme middelen laat ervaren, is de stilte, de overkant en verder ook alles.
(Het vijftiende en laatste deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)
Laat een reactie achter