Bij het naspeuren van de middeleeuwse geschiedenis van een streek stuit men wel eens op bijzondere toponiemen. In het gebied tussen Maas en Merwede kwam ik de veldnaam Gallichkamp tegen. De Gallichkamp lag in het westen van de centrale kom van het gebied, het laagste deel van het gebied. Voor gebiedskenners: tussen Almkerk en Dussen. Ooit waren er zeven molens nodig om het hier uit een ruime omgeving toestromende water naar de even verderop gelegen Biesbosch te stuwen. De Gallichkamp bestond uit een perceel van 9 morgens en daarnaast een eendenkooi.
De speurtocht naar de betekenis van de veldnaam startte bij B.W Braams’ uitgave Oude Topografische Elementen in het Land van Heusden en Altena. Midden in het boekwerk vond ik de naam. De eerste vermelding dateert van 1488. In de inhoudsopgave stond de naam niet, maar wel, verwijzend naar de door mij gevonden vindplek, het woord Galgkamp. Had Braams de veldnaam al verklaard in de inhoudsopgave?
Gallichkamp = Galgkamp?
In dit Brabantse gebied zou het niet verbazen dat het woord galg verlengd was tot gallig. Maar om twee redenen is de Gallichkamp geen Galgkamp.
Ten eerste, overal, in ieder geval in de verre omtrek (van Breda tot Gorinchem) spreekt men over ‘Galgeveld’. Als men al het woord kamp bedacht zou hebben, zou een ‘Galgekamp’ zonder ch en met verbindings-e in de rede gelegen hebben. Maar, ten tweede, overtuigender bewijs dat hier niet sprake kan zijn van een executieplaats komt uit de historie van de strafrechtspleging. De ambachtsheren van de dorpen waren niet bevoegd de doodstraf uit te spreken. Het doodstraf-vonnis kon slechts uitgesproken worden door de hogere landsheer. In het onderhavige gebied zetelde deze heer in Woudrichem. En daar, en niet in of bij de dorpen, vond men een Galgeveld. Buiten de vestingmuren.
Gallichkamp, welke naamsverklaring dan wel? Een zoektocht
Volgens de Etymologiebank en in de Historische Woordenboeken betekenen gallig, gallich ‘galachtig, door gal geplaagd, door gal geplaagd’. Dit is afgeleid van gal en verwijst naar de humorenleer van Claudius Galenus, die meende dat de gezondheid afhing van vier levenssappen en hun onderlinge verhouding: bloed, slijm, gele gal en zwarte gal. Weijnen vermeldt in zijn etymologische dialectwoordenboek:
gellig met een dikke buik (gez. van schapen en geiten), misselijk, er niet gezond uitziend (gez. van mensen) (Veluwe, Twente, Achterhoek). Afleiding van gal. Overblijfsel uit de oude vochtenleer, die ziekten aan verkeerde vochtverdeling (o.a. van gal ) in het lichaam toeschreef
Onder galligheid vermeldt het WNT tot slot dat het gaat om een schapenziekte ‘[…] oudtijds verkeerdelijk aan de gal toegeschreven, ontstaande door het weiden op moerassige en zure weiden of het gebruik van bedorven voedsel in natte jaren, en zich kenmerkende door ontsteking van de keelgang, bloeding van het tandvleesch, opzwelling van den buik en voortdurende vermagering, waarvan doorgaans de dood het gevolg is.’
Hier vinden we dus een relatie met een veldnaam: Gallichkamp kan te maken hebben met de schapenziekte galligheid, die verband houdt met moerassige, zure weiden.
Uitleg vanuit (historische) diergeneeskunde
Vroeger dacht men dat de aftakelingsziekte bij schapen (die ook bij koeien en paarden voorkwam) ontstond door een galprobleem. Men legde kennelijk ook al een verband met natte graasgronden.
De moderne diergeneeskunde biedt een verbeterde verklaring. Het gaat om leverbot. Dat is een ziekte die vooral voorkomt bij schapen. Het gaat niet zozeer om de gal, maar om een parasiet, in casu een plat wezentje. Dat platte voorkomen leidde tot het woorddeel bot in leverbot. Men vergelijke de benaming bot voor een platte vissoort. De parasiet zit in de ingewanden bij de gal, maar vooral, weten we nu, in de lever van dieren. Door de parasieten gaat de leverfunctie van de dieren flink achteruit. En daarmee de algehele weerstand en gezondheid. Het dier wordt gebrekkig, takelt af tot de dood erop volgt. Verschijnselen zijn onder meer een dikke buik, schurft, ontstekingen.
Relatie met zure, natte velden
De ouderen hadden gelijk toen ze een verband legden met natte velden. De parasiet wordt namelijk groot in slakjes. Die gedijen in natte velden. De slakjes met de parasieten komen bij het grazen in het dier. De parasiet vestigt zich in de ingewanden, met name bij de gal en vooral in de lever. In de ingewanden legt de parasiet eitjes. Die komen via de ontlasting bij de slakjes in de natte weilanden. Enzovoorts. De natte wei bleef zo een bron van besmetting voor schapen. En werd zo in ons geval ‘de Gallichkamp’.
Toegift: de Gallichkamp en leverbot nu
Door de ruilverkaveling is de Gallichkamp als zodanig niet meer herkenbaar. Het perceel is nu opgenomen in een grote huiskavel met modern boerengrasland. De slakken zullen hier ongetwijfeld hun biotoop kwijt zijn.
Leverbot in den lande is wel weer in opkomst. Natte natuur, begraasd door schapen, runderen of paarden, geeft leverbotziekte een kans. Gelukkig hebben dierenartsen goede medicijnen tegen de parasieten.
Karel F. Gildemacher zegt
Hebt u een relatie met Gagel, Myrica gale, ook overwogen? Die struik komt of kwam veel in lager gelegen veenstreken voor.