Een van de leukste dingen aan taalwetenschapper zijn is dat je elke dag wel taaluitingen hoort of ziet waar je je over kunt verwonderen. Een beetje taalwetenschapper begint die ook meteen te ontleden. Waarom hoor ik wat ik hoor of zie ik wat ik zie? Doen meer sprekers dit? Vind ik het grammaticaal? Hoe komt het dat ik dit wel of niet grammaticaal vind? En zo verder. Dit proces van observeren en analyseren werkt een beetje als de frequentie-illusie, in de volksmond ook wel bekend als het rode-autoprincipe. Wanneer je sterk gefocust bent op iets waarvan je misschien dacht dat het redelijk exclusief was, lijkt dat iets plots heel vaak voor te komen. Je koopt een rode auto en ziet opeens overal rode auto’s. Net zo: je verwondert je over het gebruik van een meisje die of over mensen die zich iets beseffen en het lijkt vervolgens alsof haast iedereen dit soort dingen zegt.
In juni dit jaar promoveerde ik op een vierjarig onderzoek naar variatie in woordgeslachtsaanduiding in het dialect van Noord-Brabant. Ik onderzocht hoe sprekers in regio Eindhoven gebruikmaken van de woorduitgang -e(n) die sprekers aan lidwoorden (of aanwijzende en bezittelijke voornaamwoorden) kunnen plakken die voorafgaan aan enkelvoudige mannelijke zelfstandige naamwoorden – een hele mond vol. Bijvoorbeeld: enen hond en ene stoel, of verkort: nen hond, ne stoel. Ook bijvoeglijke naamwoorden kunnen zo’n uitgang krijgen: enen bruinen hond of ene lieven hond. Of de uitgang -e of -en is, hangt af van de beginklank van het woord dat erop volgt. Om fonologische redenen is de uitgang doorgaans -en als er een klinker of een h, b, d of t volgt, en anders -e.
Uit mijn onderzoek bleek dat hedendaagse jonge sprekers van het Brabants het niet zo nauw nemen met deze dialectregel. Ze spreken het dialect niet van huis uit en hebben de grammatica niet volledig eigen gemaakt. Toch gebruiken ze de uitgang wel, maar op een andere manier. Ze zeggen naast enen hond ook enenen hond, een verdubbeling van de oorspronkelijke uitgang. Of ze gebruiken de (verdubbelde) uitgang bij vrouwelijke of onzijdige woorden: ene dame, ene kuukske, enene koe. Kortom: de relatie tussen dit taalkenmerk en de oorspronkelijke grammaticale functie – mannelijk woordgeslacht aanduiden – ebt weg en daar komt een nieuwe sociale functie voor in de plaats: laten horen dat je uit Brabant komt of dat je je met Brabant associeert. Ook op sociale media tref je dit zogenoemde ‘hyperdialect’ veelvuldig aan. Vaak tot ergernis van de oudere generaties die dit soort moderne dialectvormen nep, fout of zelfs beledigend vinden.
Je voelt hem waarschijnlijk al aankomen. Hoewel ik mijn onderzoek heb afgerond, blijven de voorbeelden van deze ‘hyperdialectismen’ me om de oren vliegen. Ik kan het dan ook niet laten om er zo nu en dan weer eens in te duiken. Dit weekend kwamen twee voorbeelden voorbij die het delen waard zijn. Zo stond Rob Kemps (aka Snollebollekes) op zaterdag 7 september op het podium in Best, bij zijn eigen ‘achtertuinfestival’ Total Loss. Nu staat hij er juist om bekend niet vies te zijn van un bietje Braobants om zijn lokale wortels te benadrukken, en precies daarom was ik verbaasd door wat ik tegenkwam op zijn festivalwebsite: “Ik ben trots om onderstaande artiesten te mogen ontvangen op munne festival?” Las ik dat nou goed: munne festival?! Je moet misschien enigszins een taalnerd zijn om meteen de bedenking te maken dat festival een onzijdig woord is en dat de uitgang in munne hier dus niet past, maar met wat taalgevoel kom je ook een heel eind. Een op-en-top hyperdialectisme dus. Zou degene die dit heeft opgeschreven misschien zelf een ‘bovensloter’ zijn die een poging wilde doen om Brabants te schrijven, of is het een bewuste, ludieke actie om te spelen met lokale taal en zo een gemoedelijke ons-kent-ons-sfeer te etaleren? Hoe dan ook is het hierbij altijd oppassen geblazen. De jeugdige spreker zal er waarschijnlijk niet over vallen en meteen wat maten optrommelen om samen naar Rob zunne festival te gaan, maar voor de échte dialectspreker kan het ook een breekpunt zijn: Zie ik oe daar? Mij nie gezien!
Een ander voorbeeld trof ik zondag 8 september aan op de Instagrampagina van Brabant Memes. Op deze pagina verschijnen regelmatig plaatjes die bestaan uit vier vlakken waarbij de twee vlakken aan de linkerzijde zijn ingekleurd door de Nederlandse vlag (linksbovenin) en de Brabantse vlag (linksonderin). Aan de rechterzijde verschijnt dan het contrast tussen de Nederlandse zegswijze (rechtsbovenin) en de Brabantse zegswijze (rechtsonderin). Dit keer stond de hond centraal, waarschijnlijk naar analogie van het bekende Brabantse mopje over de naam van een Brabants huisdier die bestaat uit zes letters en begint met een n: nenond.
Volgens de meme is er niet alleen een contrast tussen hoe sprekers van het Standaardnederlands hun hond noemen, namelijk “onze hond”, en hoe sprekers van het Brabants dit doen, namelijk “nonze’nond”, maar ook in het voorkomen van de hond in kwestie. Enfin, de afbeeldingen spreken denk ik voor zich (en bieden ogenschijnlijk ruim baan voor een dierlijke variant op de populaire serie New Kids). Waar het me hier vooral om gaat is het opnieuw hyperdialectische nonze’nond. Hier is duidelijk weer geknutseld met de woordgeslachtsaanduiding-die-geen-woordgeslacht-meer-markeert. Sterker nog: die uitgang lijkt nu niet alleen als achtervoegsel maar zelfs als voorvoegsel te fungeren: niet onzen maar nonze.
Merk op dat dit wel degelijk iets anders is dan nenond in het mopje van zo-even. Dat de n daar voorop stond, komt door het weglaten van de doffe e-klank in enen, waardoor enen vaak klinkt als nen. De -n als uitgang op het bezittelijk voornaamwoord lijkt hier nog wel aanwezig te zijn, maar is met een apostrof gekoppeld aan het zelfstandig naamwoord. Het is daarom niet zo duidelijk of men er hier van uitgaat dat de naam van het beestje überhaupt nond in plaats van hond is geworden. Dit past overigens wel bij de assimilerende eigenschap van die zogenoemde bindings-n in de oorspronkelijke uitgang, die eigenlijk zorgt voor een soepele overgang in de uitspraak van het adnominale woord en het zelfstandig naamwoord dat erop volgt. Opmerkelijk zijn ook de reacties onder het bericht, waar mensen losgaan met eigen varianten als nen lievennond, nen lieve’nhond, nuhlelleke’nond, nonze joekel. Voor sommigen wellicht nep, fout of beledigend dialect, maar zeker is wel dat de eenvoudigste uitdrukking garant kan staan voor een hoop taalplezier: praat jij zo? Ikke nie! (of juist wel)
Dus zeg het maar: grappige dialectvernieuwingen of nadert het Brabants zijn gevreesde status van ‘total loss’?
Frank Mutsaers zegt
Als geëmigreerde Brabander snap ik het mopje niet. Hoe kan “nenond” de oplossing zijn van de vraag een huisdier met zes letters dat begint en eindigt met een n. Die d op het eind spreek je toch uit?
Dirk Steyaert zegt
Ook in Vlaanderen is het onzen ond, en nen bruinen ond
Yvon zegt
Ik heb een vraag. Wij leerden vroeger van ons pap; een hond is hij, een poes is zij. Dus wij noemen al onze honden altijd hij, ook als het een teef is. Ik merk dat meer mensen bij ons in het dorp die nog dialect spreken dit ook doen. Wij hebben zelf nu drie teven maar deze worden allen aangesproken met hij en menneke! Is dit Brabants? Ik vind het zelf heel raar vinden als iemand zijn/haar hond met zij aanspreekt.