Wegens naderend pensioen ben ik aan het opruimen geslagen. De kasten op mijn kamer aan Trans 10 zijn een opeenstapeling van opgedane kennis tijdens mijn loopbaan aan de Utrechtse universiteit. Tijdens het opruimen van de vele gekopieerde artikelen, teksten van lezingen en manuscripten die ik in de afgelopen decennia heb verzameld, kwam ik een aantal stukken tegen waar ik graag bij stil wil staan omdat ze vergeten zijn, niet de aandacht hebben gekregen of behouden die ze wel verdienen. Ze zijn of waren belangrijk voor mijn gedachtenvorming als taalkundige. Het gaat soms om zeer oude stukken, soms om stukken die marginaal lijken, maar altijd hebben ze denkprocessen in gang gezet die vormend waren. De komende tijd zal ik op Neerlandistiek een reeks artikelen bespreken. Niet op wetenschappelijke wijze, maar als persoonlijke beschouwing. Het gaat dus steeds om een persoonlijke interpretatie waarin ik mijn eigen accenten leg.
In deze derde aflevering bespreek ik het artikel ‘Linguistic Dimensions of Language Contact. The state of the art in interlinguistics’ van Pieter Muysken uit 1984.
In 1984 kreeg ik van Pieter Muysken een exemplaar van het tijdschrift Revue Québécoise de Linguistique waarin een artikel van hem was verschenen. In dat artikel beschrijft hij linguïstische dimensies van taalcontact en laat hij zien dat (en hoe) deze met elkaar samenhangen. In de subtitel gebruikt hij dan ook de term Interlinguistics. Hij verwijst veelvuldig naar het werk van zijn grote voorgangers Haugen en Weinreich die het fundament legden voor ‘the unification of language contact studies’ (bl. 49). Echter, sinds deze publicaties uit het begin van de jaren vijftig tot aan het begin van de jaren tachtig was er nog weinig nieuws toegevoegd aan dat fundament. Muysken zet met zijn artikel een enorme stap voorwaarts. De basisgedachte voor dit artikel was voor Muysken niet nieuw en al eerder gelegd. Ik heb het model dat hij in 1984 presenteerde in de jaren daarna in verschillende vormen, telkens een beetje bijgeschaafd, vaak voorbij zien komen in zijn lezingen en publicaties. Ik beschouw het als het frame waarin al zijn latere werk een plaats heeft gekregen, of misschien zelfs van waaruit het is ontstaan, of het nou gaat om onderzoek naar (o.a.) creolen, mengtalen, codewisseling, taalverandering, taalpolitiek of verdwijnende talen. Het boek Language Contact and Bilingualism dat hij in 1987 met René Appel publiceerde is een uitwerking van het model dat hij in 1984 (en ook eerder al) in zijn hoofd had en dat hij en René Appel in dit boek samen verder ontwikkelden. Geheel in lijn met aannames in (al) zijn andere werk staat in de inleiding:
Distinguishing between sociological, psychological, sociolinguistic and linguistic contributions to the study of bilingualism and language contact is in many ways unsatisfactory and artificial, because they are so intricately related.’ (Appel en Muysken 1987: 8).
In plaats van te beschrijven waar het artikel over gaat is het beter het schema te geven waarin hij het hele artikel aan het eind samenvat:
Figuur 1: overgenomen uit Muysken (1984: 72)
Het schema in figuur 1 is geen eindstation. Zelf schrijft hij erover:
(…) this figure is organized in such a way that the dominant contributing disciplines, sociology, psychology, and linguistics, occupy the three corners of the triangle, while the research traditions are grouped within the triangle, and linked to each other in different ways. Double lines indicate a strong link, of a conceptual nature, while single lines indicate the weaker link of relevance to a given tradition. Quite obviously, many more conceivable lines could be drawn, but they would not alter the picture profoundly. (…) As such, the field remains chaotic in that it combines concepts from different disciplines. There is no hope for unification, but perhaps the possibility of greater awareness of what are the common themes and issues. (bl 71-72)
De laatste regel is er een om lang over na te denken.
Als er één ding duidelijk is uit de geschetste benadering, dan is het dat de opvatting dat taal een autonoom systeem is, onhoudbaar is. In zijn artikel uit 1984 gaat hij daar op in aan de hand van het verschijnsel ontlening. Anders dan wat sommige taalkundigen indertijd beweerden, kunnen (grammaticale) ontleningen, voortkomend uit taalcontact, een taal binnensluipen tot diep in de competence van de spreker en daarmee de taal fundamenteel veranderen. Voor iemand die voortkwam uit de generatieve taalkunde was dat begin jaren tachtig een gedurfde uitspraak.
Ik zie een parallel met ‘the total linguistic fact’, zoals ik dat ken uit het werk van Michael Silverstein, Jan Blommaert, Ben Rampton en vele anderen, telkens weer in een iets andere vorm. Waar het in essentie op neerkomt is in de woorden van Silverstein (1985) dat er sprake is van ‘an unstable mutual interaction of meaningful sign forms contextualized to situations of interested human use, mediated by the fact of cultural ideology’. Centraal staan meaningsul signs (het taalsysteem), use (taalgebruik) en ideologie. Pogingen om taal te doorgronden kunnen alleen succesvol zijn als deze drie pijlers in hun samenhang worden gezien. Een geïsoleerde studie van taalsysteem, gebruik of ideologie kan niet leiden tot begrip van taal in de breedte. Silverstein’s total linguistic fact heeft betrekking op taal als geheel. Muysken’s model gaat over taalcontact maar de holistische visie is dezelfde. Het hele gebied is pas te begrijpen als de onderdelen als samenhangend worden gezien en onderzocht. Silverstein en degenen die met zijn model verder zijn gegaan zijn optimistischer dan Muysken met zijn Interlinguistics, gezien zijn uitspraak ‘there is no hope for unification’. Maar een groter bewustzijn van gemeenschappelijke thema’s zou een mooi streven zijn.
Een voorbeeld waaruit blijkt hoe Muysken altijd zocht naar deze gemeenschappelijke thema’s is te vinden in de conclusie van het boek Een Buurt in Beweging (2002). Hierin wordt verslag gedaan van het onderzoeksproject TCULT (Talen en Culturen in het Utrechtse Lombok en Transvaal). Een vijftiental onderzoekers met een taalkundige en etnologische achtergrond onderzochten vermenging van talen en culturen in een multiculturele wijk. Muysken deed in zijn conclusie een poging resultaten op het gebied van taal en cultuur met elkaar te verbinden door te laten zien dat ze misschien niet gelijk zijn maar wel aan de hand van dezelfde principes kunnen worden onderzocht. Zijn voorbeeld was (wederom) ontlening, of toe-eigening. Dit vindt plaats op het niveau van taal èn cultuur van andere groepen en er kan een hiërarchie worden gemaakt van makkelijk tot moeilijk ontleenbare of toe te eigenen onderedelen van taal of cultuur. Op het gebied van taal wordt het lexicon het makkelijkst overgenomen, en dan vooral met betrekking tot het openbare leven. Via ‘conversational markers’ en woordvolgorde komt hij dan bij de moeilijkst over te nemen syntactische contructies en semantische vormen. Parallel daaraan beschrijft hij de hiërachie van cuturele ontleenbaarheid: deze loopt deze loopt van eten en drinken via attitudes mbt onderwijs naar etnische en religieuze waarden.
Ik heb het grootste deel van mijn loopbaan veel te maken gehad met Pieter Muysken en zijn visie op taal, zijn aversie tegen verkokering (zo zag ik het tenminste) en een visie op grammatica als autonoom systeem. Die visie was leidend voor mij. Een visie die nu, veertig jaar later, nog niet aan kracht heeft verloren.
Bibliografie
- Bennis, Hans, Guus Extra, Pieter Muysken, Jacomine Nortier (red.). 2002. Een Buurt in Beweging. Amsterdam: Aksant.
- Muysken, Pieter. 1984. Linguistic Dimensions of Language Contact. The state of the art in interlinguistics. Revue Québécoise de Linguistique 14 (1), 49-76.
- Silverstein, Michael. 1985. Language and the culture of gender. In E. Mertz and R. Parmentier (eds.), Semiotic Mediation. New York: Academic Press. 219-259.
Laat een reactie achter