Wie snel even via Google opzoekt wat ‘diglossie’ is stuit op definities als deze (Wikipedia): Diglossie is een vorm van maatschappelijke tweetaligheid waarbij twee afzonderlijke talen of variëteiten van dezelfde taal elk in duidelijk afgebakende leefsituaties worden gebruikt. Sinds de Amerikaanse taalkundige Ferguson in 1959 de term ‘diglossie’ introduceerde is de definitie van diglossie gewijzigd en opgerekt. Vaak wordt de term nu gebruikt voor situaties die niet dezelfde zijn, maar wel lijken op wat Ferguson in 1959 voor het eerst beschreef in een kort en zeer toegankelijk en leesbaar artikel. Hoe zag die oorspronkelijke beschrijving er uit?
Diglossie in termen van Ferguson (1959)
Diglossie is de situatie waarbij in een taalgemeenschap twee variëteiten van dezelfde taal worden gebruikt. Het gaat uitdrukkelijk niet om elke willekeurige standaardtaal/dialect-situatie, maar om van ‘diglossie’ te kunnen spreken moet er aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Ferguson (1921-1998) beschrijft vier taalgemeenschappen om dit te illustreren, te weten Modern Standaard Arabisch versus de Arabische dialecten, Katharévusa (academisch Grieks) versus Dhimotiki (gesproken Grieks), Hoogduits versus Zwitsers Duits en Frans versus Haïtiaans Creool. Essentieel is dat het niet gaat om een situatie van voorbijgaande aard, bijvoorbeeld op weg naar standaardisering. Het gaat om een stabiele taalsituatie die soms vele eeuwen kan voortduren. De standaardtaal wordt kortweg de H (‘High’)-variëteit genoemd en de dialecten met lagere status de L (‘Low’)-variëteiten. De prestigieuze en hooggewaardeerde H-variëteit is gestandaardiseerd en wordt geschreven, terwijl de L-variëteiten weinig aanzien genieten en vaak niet geschreven worden. In de Arabische landen, bijvoorbeeld, is het Modern Standard Arabisch overal hetzelfde terwijl de Marokkaanse, Egyptische, Jordaanse, etc. dialecten geen standaard hebben en slechts beperkt een geschreven vorm kennen. In tegenstelling tot L is de H-variëteit nooit of zelden de moedertaal, en wordt deze voornamelijk via formele instructie geleerd. Het belangrijkste verschil tussen de H- en L-variëteit is functioneel: waar H de juiste keuze is, is L dat juist niet en omgekeerd. Zo is H de variëteit voor bijvoorbeeld de preek in kerk of moskee, (officiële) toespraken, universitaire colleges of nieuwsuitzendingen, terwijl L gebruikt wordt in (onder meer) gezinssituaties en andere informele contacten met familie en vrienden, in (volks-) vertellingen, overleveringen en soaps.
In alle beschreven diglossiesituaties heeft H meer grammaticale categorieën en een uitgebreider inflectioneel systeem dan L. Zo heeft Modern Standaards Arabisch drie naamvallen, terwijl de dialecten er geen enkele hebben. Hoogduits heeft vier naamvallen, net als Katharévusa, terwijl Zwitsers Duits en Dhimotiki, respectievelijk, er slechts drie hebben. Het Frans kent geslacht en getal in zelfstandig naamwoorden, Haïtiaans Creool maakt daarin geen onderscheid.
Een bredere opvatting van diglossie
Er zijn flinke verschillen tussen wat nu onder ‘diglossie’ wordt verstaan en wat Ferguson oorspronkelijk heeft beschreven. Ten eerste kan de H-variëteit in Fergusons beschrijving geen moedertaal zijn en alleen via formele instructie worden geleerd. In een standaardtaal-dialectsituatie zoals we die in Nederland kennen kan het Algemeen Nederlands, de standaardtaal, wel degelijk moedertaal zijn. In Nederlandse dialecten en streektalen komen naamvallen en andere grammaticale onderscheidingen voor die niet terug te vinden zijn in de standaardtaal. Het Twents kent bijvoorbeeld drie woordgeslachten tegen slechte twee in het Algemeen Nederlands. Dat is dus de tegenovergestelde situatie van wat Ferguson beschrijft.
Wie nu de verhouding tussen standaardtaal/dialect in Nederland beschrijft als een diglossie-situatie, doelt daarmee vooral op het verschil in prestige en de functies die voor beide variëteiten verschillend zijn.
Joshua Fishman (1926-2015)
De introductie van de term diglossia heeft indertijd veel losgemaakt. De Amerikaanse linguïst John Gumperz (1922-2013) beschreef hoe ook niet-erkende of zelfs officieel niet-bestaande variëteiten een L-functie kunnen vervullen.
Hoewel Ferguson schrijft dat hij niet ingaat op een situatie waarin de H en L taal ‘two distinct (related or unrelated) languages’ zijn (bl 233), stelde Fishman al in 1967 voor diglossia juist wél uit te breiden naar situaties waarin twee niet-gerelateerde talen gesproken worden (Fishman 1967).
Ook Fishman onderstreept dat ‘diglossie’ geassocieerd is met relatief stabiele tweetalige situaties. Sprekers weten van zichzelf en elkaar in welk domein welke taal het meest geschikt is. Hij noemde dat ‘compartmentalization’ waarbij elke taal als het ware een eigen domein of compartiment heeft. Wanneer de grenzen tussen de compartimenten minder duidelijk worden en de taal die in het ene compartiment hoort soms in een ander compartiment opduikt, is het afgelopen met de stabiliteit en treedt er taalverschuiving op. Daarbij geeft de ene (L) taal steeds meer ruimte prijs aan de andere taal. Zo’n overgang van een stabiele naar een taalverschuivingssituatie komt niet vanzelf maar is het gevolg van grote sociale veranderingen. Denk bijvoorbeeld aan urbanisatie, alfabetisering, of migratie. Zo is de H-variant (bijvoorbeeld het Nederlands) ‘binnengedrongen’ in de van oorsprong L-omgeving van een gezin dat in de thuissituatie oorspronkelijk (bijvoorbeeld) Berber sprak doordat kinderen het Nederlands meenamen van school en het ook thuis gingen gebruiken. De afgebakende domeinen of compartimenten bleken minder stabiel te worden. Dat was het begin van taalverschuiving richting het Nederlands zoals die in feite onder de Berbersprekende migrantengemeenschap in Nederland op grote schaal plaatsvindt/heeft plaatsgevonden.
Gebaseerd op de concepten bilingualism en diglossia heeft Fishman een model opgesteld dat eigenlijk het best is samengevat in de titel van zijn artikel (1967): ‘Bilingualism With and Without Diglossia; Diglossia With and Without Bilingualism’. Hij beschrijft daarin vier situaties met voor elk kwadrant veel voorbeelden.
1. Bilingualism with Diglossia | 2. Bilingualism without Diglossia |
3. Diglossia without bilingualism | 4. Neither diglossia nor bilingualism |
Een voorbeeld bij kwadrant 1 is Zwitserland, de Duitse kantons waar iedereen vanaf de schoolleeftijd afwisselend Hoogduits (H) en Zwitsers Duits (L) gebruikt. In feite is dat de door Ferguson beschreven situatie. Kwadrant 2, tweetaligheid zonder diglossie, verwijst naar instabiele situaties waarin taalverschuiving gaande is. In het derde kwadrant gaat het om taalgemeenschappen die om religieuze, economische of politieke redenen zijn samengevoegd terwijl op sociaal-cultureel vlak grote verschillen bestaan. Denk hierbij aan situaties in (voormalige) koloniën waarin de ene groep geen toegang had tot leven en werken in/met de andere groep. Het vierde kwadrant tenslotte, verwijst naar eentalige taalgemeenschappen waarin niet of nauwelijks sprake is van stratificatie. Fishman geeft geen expliciet voorbeeld, maar misschien komt IJsland aardig in de buurt.
Ferguson heeft met zijn introductie van het concept ‘diglossie’ een enorme zet gegeven aan het denken over en het begrijpen van meertaligheid op het niveau van de taalgemeenschap. Voor de ontwikkeling van het gedachtengoed van Joshua Fishman, één van de grootste sociolinguïsten van de afgelopen decennia, heeft Ferguson (1959) ongetwijfeld de basis gevormd.
Referenties:
Ferguson, C. A. (1959). Diglossia. Word, 15, 325-340.https://doi.org/10.1080/00437956.1959.11659702
Fishman, Joshua. (1967). Bilingualism With and Without Diglossia; Diglossia With and Without Bilingualism. Journal of Social Issues XXIII (2), 29-38.
Anneke Neijt zegt
Even een toelichting nodig, want hoe zit het met ‘verwant of niet’? Moet je die dimensie nog aan de vierdeling toevoegen? Het gaat erom dat je begrijpt hoe talen elkaar beïnvloeden en dan lijkt me ‘verwant of niet’ van belang (maar misschien heb ik het mis).
Jacomine Nortier zegt
Dag Anneke, het gaat bij de vierdeling van Fishman (die bedoel je toch?) niet om of en hoe de talen elkaar beïnvloeden en verwantschap is hier niet relevant. Wel gaat het in de oorspronkelijke beschrijving van Ferguson om twee variëteiten naast elkaar die verwant zijn maar de kern van het verhaal is dat twee variëteiten functioneel complementair zijn. Voor de spreker zijn ze verschillend, of ze verwant zijn of niet. Maar misschien heb ik je vraag verkeerd begrepen.
Anneke Neijt zegt
Je hebt me goed begrepen. Ik verwachtte dat het verschil tussen diglossie, bilingualisme en hun verhouding vooral van belang zou zijn voor het begrijpen van taalverandering. Fishman (misschien wel eens iets van hem gelezen, maar dat is dan weggezakt) houdt zich dus bezig met de synchrone beschrijving van talen.