(De mierenkaravaan van Mariken Heitman)
In de roman De mierenkaravaan probeerde hoofdpersoon ‘Kiek’ als kind te tekenen wat ze in haar hoofd had. Maar wat ze ook tekende, het leek in de verste verte niet op wat ze zag. Wat Kiek niet lukte met tekenen, lukt de schrijver van de roman wel met woorden. Heitman vindt de juiste woorden voor wat ze ziet, voelt en denkt. In plaats van met potlood of krijt tekent Heitman met woorden rake beelden.
Bijvoorbeeld van een uil die op een muis jaagt: ‘De uil wiekt over de tuin, stil en geconcentreerd. Zijn zwarte figuur steekt af tegen de grijze nacht. Daar, het gebolde ruggetje van een twijfelende muis – zal hij links of toch rechts – en de uil, met zijn poten strak voor zich uitgestrekt, duikt en vangt.’ Stil is het juiste woord voor het vliegen van de uil. Je ziet hem als een soort geestverschijning, maar je hoort hem niet. Het ‘gebolde’ ruggetje van de muis is beeldend en de ‘twijfelende’ muis roept spanning op, angst. Maar het rennende diertje is kansloos. De uil heeft hem al te pakken. De volgorde van de woorden is belangrijk. Evenals de klank en het ritme: ‘Zittend op het hek buigt hij zijn kop naar voren en tilt tegelijkertijd de poot met de bewusteloze muis naar zijn geopende snavel. Eerst verdwijnt het lijf en daarna de staart. Na het slikken vliegt hij weg.’ Het gruwelijke schuilt in ‘bewusteloze’; de muis wordt levend verorberd. De wetten van de natuur zijn onverbiddelijk en genadeloos.
Goed proza leent zich voor de weergave in poëzie:
Zittend op het hek
buigt hij zijn kop naar voren
en tilt tegelijkertijd de poot
met de bewusteloze muis
naar zijn geopende snavel.
Eerst verdwijnt het lijf
en daarna de staart.
Na het slikken vliegt hij weg.
Heitman heeft overal woorden voor. Niet alleen kan zij alles in haar biologische tuin bij naam noemen, zij kan met woorden tevens een sfeer oproepen, geuren. Misschien moet je zelf op het land gewerkt hebben om de sfeer optimaal in te voelen, de geuren te ruiken, de locatie en de voorwerpen te herkennen. ‘Kuilgras heeft de geur van heimwee, het versterkt de herfst en verdringt een leven in de stad. Stromest onder je laarzen, betonnen stelconplaten, de stalen staldeur halfopen, lege ligboxen, koeien buiten in de verte, statisch en intrigerend als pionnen op een schaakbord.’ Als ik dit lees ontstijg ik het verhaal. Dan sta ik daar, op die plek, en kijk om me heen en ervaar de geur van heimwee. Weemoed, zou je kunnen zeggen. Je kunt het oproepen met het woord kuilgras als je erop vertrouwt dat de lezer die doordringende zuurzoete geur kent.
Over heimwee en weemoed gesproken. Niet eerder las ik zo helder beschreven, weergegeven, de melancholie van het einde van de zomervakantie van zes weken. Als kind ben je je niet bewust van de eindigheid van die zee van tijd. Maar ‘vroeg of laat komt het besef dat die vakantie te overzien, ja afgebakend is. Dan verdwijnt er voorgoed iets onbezorgds, iets wat je de rest van je leven probeert te hervinden. Een vakantie overkomt je nooit meer, eerst tel je de weken, daarna de dagen totdat de gevreesde, laatste zondagavond aanbreekt.’ Hoe herkenbaar! Als scholier bestond die ‘gevreesde’ zondagavond ook elk weekend, na uitgesteld huiswerk voor de volgende maandag.
De roman barst van gevoel, als een tuin die in het voorjaar tot een explosie van groei en productie komt. Maar de woorden houden door de kracht van helderheid controle over de groei en bloei, de emoties. Vanaf het moment dat bij Kiek de diagnose MS is vastgesteld verandert haar leven. Zij is een ander geworden. Het verhaal wordt onderbroken door fragmenten over haar innerlijk gevecht met de ziekte, met haar lichaam, met zichzelf. Emotie (angst) en ratio (relativeren) wisselen elkaar af. Invoelbaar, zonder sentimenteel te worden, larmoyant of pathetisch. Ze was altijd al een ander, al is dit anders.
Eerder kwam ze uit de kast tegenover haar ouders. Zo tekent Heitman het beeld van Kiek, geboren als meisje: ‘Met dat kale feit was niets aan de hand.’ Maar daar worden door de ouders verwachtingen aan verbonden. Die verwachtingen worden ‘met één zin’ getorpedeerd als ze vertelt dat ze lesbienne is: ‘Tweeëntwintig jaar van een vreemde gehouden.’ Haar ouders blijken goede verstaanders: ‘Ze werd omhelsd. Zoiets groots als samenhang liet zich niet zomaar verwoesten. Liefde was niet enkel op gelijkenis gebaseerd.’ Niet haar verleden is weg, maar de toekomst dat bij dat vroegere leven hoorde. Zo’n verandering van perspectief is sterk, en waar. Dan is er plotseling haar ziekte. ‘Nu is er die nieuwe knik, ze is een zieke.’ Dat leidt tot voortdurend schakelen tussen verleden, heden en toekomst.
De identiteit komt ter sprake via het woord ‘overall’, ‘de grote gelijkmaker’: ‘Sinds de overall weet Kiek dat identiteit maar ten dele gaat over wie je vanbinnen bent en veel meer over hoe mensen je buitenkant duiden, dat een identiteit ontstaat onder gemeenschappelijke druk, derhalve niet van jezelf is maar van iedereen.’ Derhalve. De koele, zakelijke, essayistische beschrijving maakt veel duidelijk. De metafoor van de overall is uiterst functioneel.
Het analytisch vermogen van Heitman en de nuchtere helderheid van de taal maken het mogelijk om uitdrukking te geven aan zaken waar vaak niet de juiste woorden voor te vinden zijn. Heitmans originele geest en haar taalgevoel leiden de lezer haar persoonlijke universum binnen. De diepte schuilt in de woorden die zomaar aan de oppervlakte op papier verschijnen. Taal in plaats van tekening. Alsof het heel vanzelfsprekend is. Daarbij geven tegenstellingen of een omkering inzicht: ‘Een tuin is een mysterieus bezit, zoals een lichaam dat is. Keer het eens om. Jij bent van de tuin. Zoals het goudoogje dat is, de luizen, de egels en de pad.’ Ze kan de tuin niet achterlaten. Niet weer een nieuwe knik, voorlopig.
Laat een reactie achter