De ambassadeurs bij het Twaalfjarig Bestand in 1609, uit de Nieuwe Tijdinghen
In de vorige twee delen van dit drieluik kwamen formele en kwantitatieve verschillen tussen de noordelijke en zuidelijke kranten aan de orde. Dit laatste deel is gewijd aan kwalitatieve verschillen: hoe versloegen de kranten nieuws dat plaatsvond in het gebied waarmee ze de taal, maar niet de religie en het politiek gezag deelden?
Rivaliteit
Zeker is dat de krantenuitgevers elkaars kranten lazen. We weten dat onder andere door kritische geluiden die ze in hun eigen blad opnamen. Met name Abraham Verhoeven nam daarbij geen blad voor de mond. Op 2 januari 1626 publiceerde hij een krantenaflevering van de Nieuwe Tijdinghen onder de titel ‘Eenige onder andere notabele Hollandtsche Ghereformeerde Leugenen, getrocken alleen wt een Gazette, wt de welcke men de reste kan gissen’: die leugens zouden gestaan hebben in de Courante uyt Italien, Duytslandt, &c. van 6 december 1625. En in 1628 gaf Verhoeven een krantenaflevering uit met opnieuw ondubbelzinnig het woord leugens in de titel: ‘Nieuwe Tijdinghen vvt Vveenen in Oostenrijc. Met noch twee vette leugens vvt Hollandt’.
Berichten uit Holland
De Nieuwe Tijdinghen bevatten regelmatig nieuws uit ‘Holland’. Interessant nu is dat dat vaak nieuws was dat de noordelijke kranten überhaupt niet haalde. En het was regelmatig gewijd aan godsdiensttwisten in de Republiek, met name die tussen de gomaristen (de contraremonstranten) en de arminianen (de remonstranten), ofwel de aanhangers van de Leidse hoogleraren Gomarus en Arminius. Die twee lagen met elkaar in de clinch over de predestinatie: volgens Gomarus is het lot van de mens voorbeschikt, terwijl Arminius meende dat de mens door goede werken zijn eigen heil kan bewerkstelligen. Prins Maurits koos de zijde van de contraremonstranten, terwijl o.a. Johan van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot zich achter de remonstranten schaarden. De contraremonstrantse stroming won het pleit: tijdens de Dordtse synode van 1618-1619 werd ze uitgeroepen tot de officiële leer, en remonstrantse predikanten werden afgezet en vervolgd. Van Oldenbarnevelt werd onthoofd en Hugo de Groot werd gevangengezet in slot Loevestein.
Na 1619 schenken de kranten uit de Republiek nog nauwelijks aandacht aan de kwestie: vermeldingen over arminianen, gomaristen of contra-remonstranten ontbreken en de weinige berichten over remonstranten gaan meestal over gebeurtenissen in het buitenland. De zuidelijke, katholieke kranten wijden daarentegen regelmatig aandacht aan de protestantse stammenstrijd. Zo is de aflevering van 24 september 1621 geheel gewijd aan ‘Nieuwe Tijdinghe wt Hollandt vande Gommaristen ende Arminianen’, met uitgebreide details over verraad, leugen, bedrog en het doodschieten van onschuldige burgers.
Op 8 oktober 1621 wordt gedetailleerd verhaald over de ontsnapping van de arminiaanse predikant Saxma uit de Amsterdamse gevangenis, die daarbij de hulp krijgt van zijn echtgenote en zuster. Hieronder het hele, amusante bericht, dat doet denken aan de ontsnapping van Hugo de Groot uit slot Loevestein in een boekenkist eerder dat jaar:
Saxma mede een Arminiaensch Predicant, ende onlanckx ghevanghen tot Amsterdam, mede vercreghen hebbende dat zijn huys-vrouwe mochte by hem comen, heeft sy hem twee oft dry reysen versocht het aensicht met doecken bewonden hebbende als oft sy tandt-pijn hadde, heeft sy eyndelijck den 22. deser zijn Suster met haer ghenomen zijnde op de selfde maniere toe-ghemaeckt. Binnen inde kamer by hem wesende heeft sy haer kleederen wtgeschoten, ende hem aen ghegeuen, hem mede het aensicht met de Doecken bewindende om datmen zijnen Baerdt niet zien en soude, dus wt gereedt zijnde is hy met zijn Suster wt gheghaen laetende zijn Huysvrouwe in zijn plaetse: de Huycke hadde hy voren dicht toe ghetrocken ghaende heel voor ouer bucken met zijnen Neus-doeck noch voor ʼt aensicht om te minder bekendt te worden: Door de keucken passerende ende de Sippier meynende dat de Vrouwe schreyde, zeyde tot hem weest te vreden Wijff-je, tʼsal noch wel ten besten comen, niet eens deckende dat het den man mochte wesen. Ende dus is hy het mede ontcomen.
Over het waarheidsgehalte van het verhaal durf ik niets te zeggen: ik kan er verder niets over vinden en de noordelijke kranten doen er het zwijgen toe. De reden kan zijn dat het voor de overheid een vrij gênant verhaal is, maar ik denk eerder dat er sprake is van zelfcensuur in de noordelijke kranten: waarschijnlijk waren de uitgevers behoorlijk geschrokken na de strafmaatregelen tegen Johan van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot, en berichtten ze daarom maar niet over de verdere religieuze perikelen. Zo geven de zuidelijke kranten dus waardevolle informatie over gebeurtenissen in de Republiek.
Maar helemaal objectief is de berichtgeving vanuit het zuiden niet. Zo is aflevering 4 uit januari 1621 getiteld ‘Een cort verhael van eenen nieuwen Draeck ende Afgoden van Hollant, mits [‘samen met’] hoe deselve de H. Schriftuere misbruycken’. Hierop volgde de onderstaande figuur.
Nieuwe Tijdinghen 4, januari 1621. Toelichting: ‘A. Den Godt van die Calvinisten van Hollant. B. Het Paltssen Hooft met die Croon Van Bohemen. C. Die Caluinische Predicanten die haer seluen nu buyghen, om den Draecx memmen te moghen suyghen.’
Het beeld van de protestantse predikanten die hangen aan de borsten van een afgod in de vorm van een draak is niet erg flatteus. Maar de Hollanders hebben er volgens de Nieuwe Tijdinghen zelf om gevraagd. Vijf maanden eerder hadden ze namelijk een boekje gedrukt ‘vol Laster ende Blasphemien teghen den Alderhoochsten Godt, den Paus, den Keyser, den Coninck van Spagnien, ende oock teghen den Marquis Spinola’ (de Spaanse legeraanvoerder). Daarnaast hadden zij de protestant Frederik V van de Palts, koning vanBohemen, politiek asiel gegeven, nadat hij in opstand was gekomen tegen de Spanjaarden. Hoe dan ook: de afbeelding en de daaropvolgende berichtgeving (geheel in dichtvorm) zijn niet erg subtiel.
Berichten uit Brussel
Andersom melden de noordelijke kranten regelmatig over gebeurtenissen in de Spaanse Nederlanden waarover de zuidelijke kranten angstvallig zwijgen. Zo schrijft de Courante uyt Italien, Duytslandt, &c. op 26 april 1621 dat het onrustig is in Brussel omdat de Spaanse koning is overleden en aartshertog Albrecht van Oostenrijk ernstig ziek is (‘Wt Brussel schrijftmen, dat de Coninck van Spagnien aen een hittighe Cortse soude ghestorven zyn. Die Ertz-Hertoghe Albertus was oock ter doot toe sieck’). Op 17 juli bericht dezelfde krant over het overlijden van aartshertog Albrecht op 13 juli (‘Daer comt weder tijdinghe uyt Brabant, dat den Aerts-Hertoghe Albertus deser werelt soude overleden zijn’).
De Nieuwe Tijdinghen melden dit belangrijke nieuws pas op 6 augustus, maar ongetwijfeld had het nieuws zich in de Zuidelijke Nederlanden direct als een lopend vuurtje verspreid. Hoe dan ook, op 6 augustus gaan de Nieuwe Tijdinghen helemaal los: in ruim 1100 woorden worden de plechtigheden en de opbaring, die hadden plaatsgevonden tussen 13 en 17 juli, minutieus beschreven, culminerend in een Latijnse lofzang op de overledene. En kleine twee weken later, op 18 augustus, is een hele krantenaflevering gewijd aan ‘Die Nederlantsche Traenen ouer die Doot vanden Doorluchtichsten Prince Albert, Eertz-Hertoch van Oostenrijck, Hertoch van Brabant, van Limborch, &c.’. Die aflevering bestaat uit lofdichten van alle gewesten op Albrecht. De krant legt het gewest Holland de volgende woorden in de mond:
HEb’ ick dan moeten wesen van mijnen Heer berooft,
Eer ick heb’ connen comen onder mijn wettich hooft?
Heb’ ick niet connen smaecken het vriendelijck ghebiedt,
Van Albert dien Prince, die den saechtmoedigen hiet?
Heb’ Ick dan door gheweldt doen hy noch was int leuen,
In zijn ghehoorsaemheydt my noyt connen begheuen?
De indruk wordt hier gewekt dat Holland zich graag had geschaard onder het gezag van de aartshertog, maar het tegendeel is waar: toen deze zich in 1598 verloofde met Isabella, de dochter van Filips II, kreeg hij van zijn schoonvader de Nederlanden cadeau, maar de Noordelijke Nederlanden erkenden zijn gezag niet. Hier vinden we dus een stukje geschiedvervalsing.
Een dialoog tussen noord en zuid
In 1622 bestaat een hele krantenaflevering van de Nieuwe Tijdinghen uit een dialoog tussen een Hollandse koopman, Jan Pieter Aerdtsen, en een Antwerpse makelaar (tussenhandelaar), Joos de Licht. Het stuk begint met de nodige plichtplegingen (‘hoe gaen de saeken?’), maar de Antwerpenaar komt snel ter zake door als antwoord te geven dat het beter zou gaan ‘waren de Landen vereenight onder het gebiedt van haren rechten Heere den Coninck van Spaignien, die anders niet en soect dan het welvaren des Landts.’ De Hollandse koopman is het daar niet mee eens (‘Hola, dat is abuys’): als dat klopte zou de Spaanse koning niet zoveel bloed hebben laten vloeien. Maar volgens de Antwerpenaar hebben de Hollanders het aan zichzelf te wijten door hun opstand tegen Spanje.
In het vervolg houdt de Antwerpenaar lange monologen waarin hij beargumenteert dat de Hollandse politiek niet deugt, terwijl de Hollandse koopman niet veel meer doet dan vragen stellen die de dialoog gaande houden (‘Waerom dat?’, ‘Hoe?’). Als de Antwerpenaar hoort dat de koopman handel drijft met Indië, veroordeelt hij dat (het doet ons nu modern aan) met harde woorden als ‘dieverij’. De Hollander verdedigt zich door te zeggen dat ze de producten in Indië betalen of ruilen en dat ze daarvoor bovendien een lange, gevaarlijke reis moeten maken: ‘wy en settent op gheen stelen oft roouen, dan wy senden daer eenighe waren ofte dragen met ons eenich gelt, also comen wy als wy connen in de vremde landen, ende mangelen [ruilen] oft coopen alsoo het ghene ons aenstaet, maer het is eene groote ende periculeuse reyse.’ Maar hij weet de Antwerpenaar niet te overtuigen: ‘ick meyn datter wt Hollandt meer varen om roouen, stelen, ende moorden, alst doen om te coopmanschappen.’
Uiteindelijk scheiden de twee als vrienden en belooft de Hollander in Antwerpen op bezoek te komen. Ondertussen heeft de krant op onnadrukkelijke wijze ruim baan gegeven aan kritiek op de Republiek en op de oneerlijke manier waarop met het toenmalige Nederlands-Indië handel werd gedreven. Het hele artikel is tijdloos en er was geen bijzondere aanleiding voor de publicatie ervan: het doel kan niet anders zijn geweest dan politieke propaganda.
Kranten in de Republiek zijn veel zakelijker en korter: weliswaar gebruiken ze ook wel zware woorden om oorlogsgebeurtenissen mee te kenschetsen, zoals ‘Barbarisse, afschuwelijke Tyrannyen, onmenschelijcke Gruwelijckheden’, maar de nieuwsberichten zijn over het algemeen veel feitelijker en objectiever. Zo wordt in 1624 beschreven dat ‘den Marquis Spinola te velde [sal] gaen, aen de Brugghe om over de Schelde te slaen wordt nacht ende dach ghearbeyt, daer over [waarover] het Crijchsvolck den 15. deses sal marseeren, men heeft duysent Waghens bestelt’, waarna als conclusie volgt: ‘het is gewis dat voorseecker yets notabels sal voorgenomen werden,’ ofwel: er is iets belangrijks op til. Een waardeoordeel of voorspelling ontbreekt.
***
De berichtgeving in de noordelijke en zuidelijke kranten geeft een interessant inkijkje in hoe de twee gebieden tegen elkaar aankeken. Wil je de geschiedenis van de Lage Landen reconstrueren dan moet je de kranten van beide partijen lezen. Dat deden de notabelen van de Lage Landen in de zeventiende eeuw ook. Om dit ook voor de moderne lezer mogelijk te maken zullen we op termijn de Nieuwe Tijdinghen toevoegen aan het Couranten Corpus.
Een oproep
Er liggen nog tal van zeventiende-eeuwse kranten op een betere ontsluiting te wachten, waaronder meer dan 2700 afleveringen van de bekende Oprechte Haerlemsche courant. Die kranten zijn gelezen met het programma Transkribus. Het resultaat wordt momenteel door een groep vrijwilligers gecorrigeerd en verrijkt met labels (tags) die extra informatie aan de teksten geven. Hoe meer handen hoe lichter en sneller het werk, dus mensen die interesse hebben om als vrijwilliger mee te werken zijn van harte welkom; zij kunnen zich melden bij Nicoline van der Sijs.
Laat een reactie achter