Onderstaand artikel verscheen in april 2018 in ‘Literatuurportret’, een online reeks op de site van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG).
Wanneer de naam Pierre Kemp (1886-1967) valt, verschijnt onmiddellijk een keurige, kalende heer in een treincoupé voor mijn geestesoog. Tientallen jaren spoorde hij met een boemeltje vrijwel dagelijks heen en weer tussen Maastricht en Eygelshoven. De reistijd bracht hij allerminst in ledigheid door: hij schreef honderden gedichten. Vanaf 1914 werden die regelmatig in bundels gepubliceerd. Naast dichter was hij schilder en verzamelde hij verhalen.
In 1925 liet hij het Limburgs sagenboek het licht zien met legenden, sprookjes en sagen die hij tussen 1915 en 1924 genoteerd had. ‘Oorspronkelijk was het mijn opzet zo mogelijk een complete verzameling van alle Limburgse sagen en legenden te geven. Naarmate het werk vorderde, bleek het mij, dat dit onbereikbaar zou wezen en wellicht ook doelloos.’ Met deze woorden begon hij zijn ‘Ter inleiding’. Hij wilde voortbouwen op wat anderen reeds vergaard hadden. Hij had ‘geen enkele literaire pretentie’; hij wilde slechts ‘de eenvoudige, klare stijl van het volksverhaal […] bewaren.’
De collectie bevat naast vertellingen over duivels, spoken en heksen een groot aantal legenden, of beter, verhalen over Limburgse heiligen. Vaak zegt Kemp niets over de geboorte of afkomst van de heilige en bestaat zo’n legende alleen maar uit min of meer losse anekdotes.
Van ridder tot heilige
Een van heiligen die meer aandacht krijgt, is de heilige kluizenaar Gerlach. Over de reden waarom die man zijn intrek nam in een holle eik, zwijgt Kemp in alle talen. Wellicht ging hij ervan uit dat zijn lezers dat wel wisten, bijvoorbeeld uit het werk van zijn voorgangers. Heden ten dage is die kennis veelal weggezakt. We zullen dus naar de bronnen moeten kijken.
Op 30 mei 1600 rolde de Divi Gerlaci sanctissimi eremitae vita (Het leven van de heilige Gerlach, de allerheiligste kluizenaar) van de persen bij de Maastrichtse uitgever Johannes Gheel. In opdracht van Hendrik van Cuyk (1546-1609), de tweede bisschop van Roermond (1596-1609), gaf Erasmus Ghoyee (?-1612), proost van het norbertinessenklooster Sint-Gerlach, de tekst uit. Volgens de Nederlandse vertaling van deze vita zou de tekst gebaseerd zijn op het oudt origineel ontrent ’t jaer 1225. Deze Nederlandse vertaling van Gerlachs Latijnse vita zou in 1612 zijn vervaardigd door de franciscaan Cornelius Thilman, aldus de titelpagina van de tweede editie van de Nederlandse vertaling die in 1745 het licht zag. Er waren dus bijna vier eeuwen verstreken tussen het Latijnse, handschriftelijke origineel en de eerste, gedrukte editie.
Zowel de Latijnse als de Nederlandse tekst wijden slechts één hoofdstuk aan het ‘wereldse’ leven van Gerlach. Hij zou geboren zijn in de buurt van Maastricht. Hij was ridder en trok van toernooi naar toernooi. Kortom, hij leidde een woest en meeslepend leven. Toen hij hoorde dat zijn eega plotseling overleden was, trok hij zich terug uit de wereld. Hij deed boete voor zijn zonden door op bedevaart naar Rome en Jeruzalem te gaan. Daarna keerde hij terug naar zijn geboortegrond, waar hij de rest van zijn leven als kluizenaar sleet.
Wonderbaarlijke verhalen
Terug naar Pierre Kemp. Nergens geeft hij aan welke bronnen hij gebruikt heeft, maar naar alle waarschijnlijkheid heeft hij de Nederlandse vertaling van de Gerlach-vita uit 1745 in handen gehad. Een exemplaar van die tekst bevond en bevindt zich in de Stadsbibliotheek in Maastricht. Het laatste mirakel in Kemps bundel is woordelijk hetzelfde als het achtste hoofdstuk van het tweede boek uit die druk. Daarin wordt het volgende verteld:
In het dorp Oud-Gulpen heeft God – ter ere van zijn dienaar Sint Gerlach – een mooi wonder laten geschieden bij een meisje. […]
Dit meisje was door haar echtgenoot meegenomen naar Saksen. Daar bouwde hij een huis. Maar hij nam een hoer in huis en verstootte zijn wettige gemalin. Daarop keerde het meisje bedroefd naar haar vaderland terug. Doordat zij voortdurend huilde, werd ze blind. Elf jaar lang kon zij het licht van de hemel niet zien. Nu gingen de wonderen [die door tussenkomst] van de heilige Gerlach [plaatsvonden] als een lopend vuurtje rond. Daarom verzocht zij naar Gerlachs graf te worden geleid. Terstond herkreeg ze het licht in haar ogen.
Zoals soms het ene ongeluk na het andere plaatsvindt, zo volgt soms ook de ene blijdschap op de andere. Immers, nadat ze van haar blindheid was genezen, is ze later bevrijd van de scheiding van haar echtgenoot die vreemdgegaan was. Hij was met een aantal gezellen naar Santiago de Compostella [op bedevaart] gegaan. Terwijl zijn reisgenoten het heiligdom betraden, kon hij niet naar binnen, wat hij ook probeerde. Ten langen leste kreeg hij een advies van de priester van de Sint-Jacobskerk. Hij is naar zijn vaderland teruggereisd, zocht zijn wettige echtgenote op en verzoende zich met haar. Daarna heeft hij boete gedaan en is nogmaals naar Santiago getogen, nu samen met zijn vrouw. Nu kon hij zonder problemen en in dankbaarheid de kerk binnenlopen.
Dit mirakelverhaal is bijzonder omdat de verstoten echtgenote niet alleen haar gezichtsvermogen terugkrijgt, maar ook haar echtgenoot. Bij mijn weten is dat een unieke combinatie, zij het dat beide elementen traditioneel zijn. Immers, in de Middeleeuwen meende men dat veel huilen tot blindheid leidde, meestal blijvend. In zo’n geval kon een heilige uitkomst bieden. En dat de overspelige echtgenoot met geen mogelijkheid de kerk kan binnentreden, is een verhaalmotief dat eveneens voorkomt in de legende van Maria Aegyptiaca. Deze publieke vrouw kon de kerk in Jeruzalem niet betreden vanwege haar zondige leven. Haar legende is opgenomen in de Legenda aurea (Gouden legende), een verzameling heiligenlevens die halverwege de dertiende eeuw werd samengesteld door de dominicaan Jacobus de Voragine. Na de bijbel was deze bundel het populairste, dat wil zeggen meest gekopieerde, boek in de Late Middeleeuwen. Ongetwijfeld kende de samensteller van de Latijnse Gerlach-vita de Legenda aurea. Dit is een duidelijk geval van ‘recycling’: verhaalmotieven worden telkens hergebruikt.
Charlie Watts en Ronnie Wood in de Gerlachuskerk in 2014. Foto: Fam. Oostwegel
Erfgoed doorgeven
Pierre Kemp heeft in zijn Limburgs sagenboek hetzelfde gedaan. Voor de verhalen over de heilige Gerlach maakte hij gebruik van traditionele vertelelementen, die al eeuwenlang de ronde deden. Dat geldt in feite voor alle opgenomen verhalen. Dankzij Pierre Kemp en vele, vele andere verzamelaars (van alle tijden en streken) zijn en worden dergelijke verhalen bewaard voor het nageslacht. Aldus blijft ons culturele erfgoed behouden.
Of Gerlach nu wel of niet bestaan heeft, blijft een kwestie van geloof. Het is in ieder geval hartverwarmend dat The Rolling Stones ook een bijdrage geleverd hebben aan het instandhouden van de Sint-Gerlachcultus. Volgens een bericht in de Volkskrant van 11 juni 2014 was ‘the biggest rock ‘n roll band on earth’ bij zijn verblijf in 2014 in Chateau St. Gerlach danig onder de indruk van de zilveren buste met de schedel van de heilige. Drummer Charlie Watts en gitarist Ronnie Wood leverden spontaan een financiële bijdrage aan de reconstructie van het gezicht van de heilige.
Literatuur
- Pierre Kemp, Limburgs sagenboek. Tweede druk. Leiter-Nypels, Maastricht 1968
- Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven. Van Tilt, Nijmegen 2010
- Anneke B. Mulder-Bakker, De kluizenaar in de eik. Gerlach van Houthem en zijn verering. Met medewerking van Hans van Dijk, C.H. Kneepkens, Bosco van der Linden e.a. Uitgeverij Verloren, Hilversum 1995 (Middeleeuwse studies en bronnen 45)
- Piet Mertens (red.), Heiligdom/Sanctuary Sint Gerlach. Vantilt, Nijmegen 2009
Literatuurportret is een online reeks over Limburgse auteurs en literaire thema’s onder redactie van Hannie van Horen-Verhoosel en Ben van Melick. De portretten verschijnen op de afdeling Literatuurgeschiedenis van de site van het LGOG (Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap). Alle literatuurportretten leest u hier.
Laat een reactie achter