Ik tracht op academische wijze
naar Lucebert
dat wil zeggen
eenvouds verlichte colleges
de ruimte van het volledige communiceren
tot helderheid te brengen
In de serie Tekstportretten laat Jan Renkema iemand poseren in zijn tekstatelier, ter gelegenheid van een bijzondere aanleiding. Vandaag neemt tekstwetenschapper Joost Schilperoord afscheid van de Universiteit van Tilburg.
Ik ben docent en onderzoeker. Dat zijn mijn twee grote passies. Nog elke dag voel ik mij bevoorrecht dat ik dit mag doen. Ik ben als persoon natuurlijk nog meer. Ik houd ontzettend veel van mooie dingen en luister veel naar muziek. En ik ben ietwat gesloten, ik vind het wel leuk om uitgelaten te zijn, maar niet in grote gezelschappen. Ze moeten me dwingen om naar recepties te gaan. Ik kan wel goed reageren op wat mensen zeggen. En de meeste mensen vinden mij ook wel aardig. Vaak hoor ik dat ik wel een wijs iemand ben, en die indruk houd ik dan maar in stand.
Ik ben dol op lesgeven. Ik weet niet of ik er goed in ben. Anderen zeggen van wel. Maar het gebeurde ook wel eens dat ik veertig gezichten met vlakke expressie voor me had, en dat ik ze helemaal kwijtraakte. Studenten vinden misschien dat ik moeilijk praat. Maar door de jaren heen heb ik steeds beter geleerd wat goed is om te doen. En als het dan lukt om onwillige studenten nieuwsgierig te krijgen! Dat is zo’n drijfveer.
Jonge docenten, die geef ik twee adviezen. Ja natuurlijk, je moet goed zijn, maar dan? 1. Wees niet bang. 2. Wees altijd eerlijk. Met dat ‘bang’ bedoel ik dat je de groep als moloch gaat zien, als een grote zaal. Probeer altijd eerst contact te leggen met individuen. Ook al zeg je maar iets als ‘wat heb je mooie schoenen aan’. ‘Niet bang zijn’ is iets heel anders dan ‘niet zenuwachtig zijn’. Dat is juist wel nodig Steeds weer de vraag of je het wel goed doet. En met dat ‘eerlijk’ bedoel ik dat je altijd heel helder moet zijn over wat wel en niet kan. ‘Nee, ook al zit je hier nog anderhalf uur tegen mij aan te praten, je krijgt toch geen 5,6.’
Ik heb het docentschap wel zien veranderen. Hoe zal ik dat eens netjes zeggen? Onderwijs en onderzoek zijn nu soms te gescheiden trajecten, vind ik. Vroeger was het logisch dat je college gaf over onderzoek waar je zelf wakker van lag. Dan deed je ook meer recht aan wat een universiteit moet zijn: die staat niet los van de mensen die onderzoek doen. Lang niet altijd is dat leuk natuurlijk: niet elke onderzoeker is ook een goede docent Je moet als student dus wel iets te kiezen hebben.
Het werk is gaandeweg de jaren ook vergaand gerationaliseerd, opgetuigd met bureaucratie. En dat stop je ook niet meer. Als het paard eenmaal rent … Ik heb het nut ervan niet leren zien. En de hiërarchie is ook sterker geworden, met steeds meer lagen. Vroeger had je één team met één hoogleraar, heerlijk zo’n platte organisatie. Ach ja, en dan het thesis-dossier. Nee, niet de scriptie, maar het thesis-dossier. Om een cijfer te geven moet je dan acht bench marks afgrazen, en die moeten allemaal voldoende zijn. Sorry, nu moet ik oppassen dat niet opa gaat spreken. Misschien hebben jongere collega’s hier wel houvast aan. Maar ik heb de didactische functionaliteit niet kunnen ontdekken. Hoe motiveer je een cijfer! Ik heb ooit een keer voor een scriptie een 10 gegeven. En ik weet vrijwel zeker dat ik die 10 in het huidige systeem nooit had kunnen geven. Maar er zat iets in die scriptie, een wijsheid waarvan ik niet zou weten hoe die te evenaren. En dan nog, een 10 is niet perfect, een 10 is uitmuntend.
Studenten moeten inspiratie kunnen opdoen. Dat is mij ook overkomen. In de jaren zeventig kon ik acht jaar doen over mijn studie. Ik had een docent die enorm gepassioneerd was en voor mij onbegrijpelijk sprak over wat Chomsky’s theorie zei over de relatie tussen taal en geest. Zonder taal is ons bewustzijn eigenlijk appelmoes. En een andere docent die met ons teksten las van Aristoteles, 2500 jaar oud, maar ongelooflijk verfrissend en modern. Zo vol wijsheid, over hoe je met emoties omgaat in communicatie en hoe je argumenten kunt vinden om iemand te overtuigen.
Nu na vijfentwintig jaar werken op deze campus, kan ik zeggen dat dit een van de beste dingen is die mij is overkomen. Ik werd gevraagd om hier te komen werken. En de persoon die mij binnenhaalde zei ooit: “Het maakt me niet uit wat je doet, maar als ik je erover hoor praten, moet ik je ogen zien blinken.”
Zo mooi nu, wat ik de afgelopen jaren heb meegemaakt. Zojuist met een collega een boek gepubliceerd over de Multimodal Language Faculty. Dat was zo’n prachtige ervaring, in coronatijd. Drie zoom-meetingen per week, ideaal voor samen schrijven. We spraken alleen af met welke paragrafen wij de volgende keer zouden beginnen. En gelukkig was mijn collega veel beter in ordenen dan ik. En dan proberen duidelijk te maken dat communicatie zo oneindig veel meer is dan het vocale, het verbale deel. Dat kun je trouwens ook heel goed zien aan al die interjecties waarmee wij onze verbale taal doorspekken. Wij worden ook geboren met de capaciteit om gebaren te maken, en ook met het vermogen om iets te tekenen, iets te visualiseren. Nee, niet het artistieke tekenen, maar gewoon droedels. Ook dat is communicatie. En die drie aspecten zitten in die ene cognitieve structuur waarmee wij ter wereld komen!
Ik krijg nu ook meer tijd om verder te werken aan taal en visualisering, op basis van een big-bangmoment dat ik ooit had. Al mijn leven lang verzamel ik politieke prenten. In die prenten geeft de cartoonist een mening. Maar hoe doet die dat visueel, zonder verbale taal? O, dat sublieme moment, die split second waarin ik een idee kreeg voor een boek dat er nog steeds moet komen. Ik zag een cartoon van iemand die kritiek had op een politicus die een nieuw kiesstelsel wilde ontwerpen. De politicus werd voorgesteld als een kok, met pannen op een gevaarlijk chaotisch aanrecht en zwarte walm uit de potten. En even later zag ik een cartoon over Obama die al na drie maanden presidentschap de Nobelprijs voor de vrede kreeg. Obama stond als hardloper in de startblokken en kreeg een gouden medaille omgehangen. En plotseling zag ik het! De cartoonist geeft visueel zijn mening door de incongruentie in de tekening: een kok die er niks van bakt, een hardloper die nog voor de start al een prijs krijgt. Ik krijg nu heerlijk tijd om aan dit boek-plan verder te werken.
Ik zou nog wel een ‘vrij college’ willen geven, over de klassieke canon: Aristoteles, Quintilianus, Cicero. En dan samen met studenten teksten lezen. Die enorme wijsheid, hoe je een toespraak houdt, hoe het niet alleen om taal gaat, maar om alles wat verder van belang is in communicatie. En dan samen hedendaagse speeches bestuderen. Hoe onze expressie werkt. Hoe wij leven als communicator.
Lees hier ook het eerdere tekstportret van Marc van Oostendorp
Laat een reactie achter