Geen uitgevershuis dat de vaderlander zo lang terzijde heeft gestaan bij de bestrijding van overmatige geestesarbeid als Bruna. Dankzij lichte-lectuurreeksen als Voor den Coupé (1893-1918), Bruna’s Bibliotheek (1918-1932), Balken-Serie (1936-1945), Het Boek van de Maand (1947-1955) en Zwarte Beertjes (1955-) hebben generaties lezers onderuit kunnen zakken met Louise Stratenus, E. Phillips Oppenheim, F. de Sinclair, Ivans, Edgar Wallace, Havank, Leslie Charteris, Simenon, Jean Bruce, Gérard de Villiers.
Daar leek het in de verste verte niet op toen Albert Willem Bruna vanaf 1868 zijn weg zocht in de boekenbranche. Volgens advertenties in het Nieuwsblad voor den Boekhandel moest hij het voornamelijk hebben van ijzer- en galnoteninkt, kantoorlijm, ganzenpennen, Salon-kalenders, speelkaarten (‘munten uit in hardheid van karton en prettig schuiven’) en lederen tassen ‘met lip en met knipjes’.
Van de ene dag op de andere kantelde zijn carrière. Op 1 juni 1891 werd hij benoemd tot ‘hoofd-agent van den algemeenen spoorwegboekhandel op alle lijnen van de Staatsspoorwegen’ en had hij de beschikking over een distributiekanaal van achttien stationsboekhandels. Daarna zou het lezerspubliek jaar in jaar uit worden onthaald op ontspanningslectuur in alle soorten, maten en prijzen.
Aan die benoeming zat wel een luchtje. Volgens een advertentie in het Nieuwsblad was vanaf 3 augustus 1888 de verkoop ‘van alles wat tot het vak behoort in de stations der spoorwegen’ namelijk in handen van ‘de firma Spoorwegboekhandel te Breda’, ten name van ‘U. Ed. Dienstw. Dienaresse H.B. Wenting’. Maar na de laatste met ‘Administratie Spoorwegboekhandel’ ondertekende advertentie van 13 juli 1889 bleek deze mej. Wenting spoorloos.
Over haar verdwijning maken beide geschiedschrijvers van het huis Bruna de lezer nauwelijks wijzer. Den Haan in De buste van Beets wordt u persoonlijk aangeboden (1968): ‘Mejuffrouw Wenting moest de exploitatie in 1891 beëindigen’, Gelauff in 140 jaar lezen met Bruna (2008): ‘[In 1891] moet mejuffrouw Wenting de exploitatie van de spoorwegboekhandel beëindigen.’ Over de oorzaak geen woord.
Als zo vaak biedt Delpher uitkomst. Schuldige blijkt de heer A.B. Wenting, ‘inspecteur der comptabiliteit bij de Staatsspoorwegen te Breda’ sinds 1883. In 1890 overgeplaatst naar Den Haag werd hij het jaar daarop van zijn functie ontheven, om in 1899 te eindigen als assistent bij het hoofdbestuur van de Posterijen en Telegraphie. De oorzaak laat zich raden. Zijn boekje te buiten ging hij door in 1888 mejuffrouw Wenting, waarschijnlijk zijn zuster, ondershands een baantje toe te spelen waarbij ook hijzelf ongetwijfeld garen zou spinnen. Exit A.B. en dus H.B. Wenting.
Hoe de Spoorwegboekhandel daarna werd beheerd totdat in 1891 Bruna opdook is onduidelijk. En die overdracht had wel transparanter gekund. In het Nieuwsblad was Bruna van meet af aan groot-adverteerder (ruim 550 keer tussen 1868 en 1891) en normaliter werd daarin per advertentie bekend gemaakt dat een bedrijf in andere handen overging. Maar op 8 mei 1891 werd bij diens aanstelling volstaan met één zin in de rubriek ‘Ingez. stukken, gemengde berichten enz.’.
Vreemd genoeg werd daarbij vermeld dat het de uitgever van een Utrechts advertentieblad betrof. Bij nader inzien – d.w.z. dankzij Delpher – was dat echter wel degelijk bedoeld als aanbeveling. Bruna’s Het vliegend blad (1890-1900) was kennelijk geen reclamekrantje van dertien in een dozijn. Dat al in de eerste jaargang bij de verjaardag van prinses Wilhelmina een heus ‘feestnummer’ uitkwam was kennelijk zozeer in goede aarde gevallen dat het blad zich vanaf 1893 ook ‘Hoofdorgaan der Oranjebond van Orde’ mocht noemen.
Deze Oranjebond, een landelijke organisatie, opgericht door bemiddelde burgers, beoogde niets minder dan het voorkomen van ‘maatschappelijke wanorde’, bestreed dus sociaaldemocratische bewegingen, en zette zich in voor werkverschaffing aan verpauperde arbeiders. Daarop betrekking hebbende kopij, in welke vorm dan ook, was heel andere kost dan werd opgediend in gratis huis-aan-huis-blaadjes.
Nu kende Bruna, Utrechter sinds 1890, allicht plaatselijke Oranjebond-leden persoonlijk, zoals hij ook als vrijmetselaar meerdere Utrechtse notabelen tot zijn kennissenkring mocht rekenen. Voor de hand ligt dat onder hen een bewindvoerder bij het Utrechtse hoofdkantoor van de Staatsspoorwegen in Bruna de juiste man zag om te waken over de verkoop van reislectuur. Destijds, immers, hadden stationskiosken een slechte naam, vooral vanwege aldaar openlijk uitgestalde, de brave burger tegen de borst stuitende leeswaar, en Bruna was recht in de leer. In 1901 zou hij weigeren het socialistische dagblad Het Volk te verkopen, in 1908 keerde hij zich tegen ‘vuilhandel’ in frivole tijdschriftjes.
Zo lijkt niet alleen I.B. Wenting, maar ook A.W. Bruna de Spoorwegboekhandel te zijn ingerommeld, waarbij de een alleen de rugdekking van hogerhand misliep die de ander toeviel. Daarmee zou, Delpher zij geloofd en geprezen, op min (de zaak-Wenting) of meer (de Oranjebond-connectie) speculatieve wijze zijn opgehelderd hoe Bruna vanuit het niets kon beginnen aan zijn zegetocht in de boekenwereld. Tot Bruna-historicus nr. 3 zich aandient om die toedracht te logenstraffen staan een sjoemelende controleur en een toevallige zakenrelatie aan de wieg van ‘s lands grootste boekwinkelketen.
Laat een reactie achter