Het is even schrikken om te lezen dat Marita Mathijsen met Een vrije geest een ‘emobiografie’ heeft willen schrijven, een boek over Betje Wolff dat de grote achttiende-eeuwse schrijfster volgt in haar emotionele ontwikkeling. Wolff, zou je denken, is een schrijfster geweest die in aanraking kwam met tal van belangrijke ideeën uit haar tijd. Zou ze niet juist vanwege haar ideeën een intellectuele biografie verdienen? Doet het voorvoegsel ‘emo-‘ wel recht aan deze complexe schrijfster?
En trouwens, wat weten we van het gevoelsleven van een achttiende-eeuwer?
Maar Marita Mathijsen weet natuurlijk wat ze doet. De grootste kenner van de negentiende-eeuwse literatuur die ons land kent, heeft deze keer een schrijfster onder de loep genomen uit de tijd van de Verlichting. Juist door te laten zien hoe Wolff gedreven werd door emoties – woede over de ‘stijven’ in de kerk, spotlust over mensen die zich belachelijk modieus gedroegen, genot over boeken en de natuur – weet Mathijsen Wolff tot leven te wekken.
Ik heb nog nooit iemand uit de achttiende eeuw zo van nabij leren kennen als Wolff.
Jonge vrouwen
Daar komt bij dat Mathijsen enerzijds haar eigen emoties ook niet verbergt. Af en toe breekt de eenentwintigste-eeuwse schrijfster, gedrukt in een afwijkende blauwe kleur, door haar eigen verhaal heen. Aan het eind doet ze dat om uitdrukking te geven aan haar intense medeleven met Betje, die de laatste drie jaren van haar leven vanwege kanker helse pijnen moet hebben gehad: ze kon vanaf een zeker moment eigenlijk alleen nog maar uitkrijsen.
Tegelijkertijd is Mathijsen natuurlijk een briljante onderzoeker. Ze heeft materiaal uit allerlei archieven in Nederland en Frankrijk (waar Betje en Aagje een aantal jaar woonden) boven water weten te halen. Heel precies en zakelijk heeft ze op een rijtje gezet wat er precies waar is gebeurd. Bovendien wekt ze de indruk alles van Betje gelezen te hebben, vele tienduizenden pagina’s, en ook de boeken waarvan ze tegen de lezers zegt dat ze deze misschien beter niet ter hand kunnen nemen.
Ontroerd
Het is precies die combinatie van grote (emotionele) betrokkenheid en scherpzinnigheid, de inzet van Mathijsens hele persoonlijkheid om Wolff te leren kennen, die de achttiende-eeuwse schrijfster tot leven wekt. ‘Een vrije geest’ was ze, volgens de titel van het boek: iemand die de kerk durfde aan te vallen, die er feministische ideeën op nahield, die een leven vulde met vriendschappen met voornamelijk jonge, getalenteerde vrouwen, en natuurlijk met Aagje.
Misschien wel bewust schrijft Mathijsen niet heel uitgebreid over Sara Burgerhart. Er zijn immers nog zoveel andere boeken om te lezen en om over te vertellen.
Op de laatste bladzijden van haar meeslepende boek signeert Mathijsen, zoals sommige literaire schrijvers dat doen, met plaats en tijd waarop ze het manuscript voltooide: ‘Amsterdam, 31 december 2023, 15.47’. Ze zet er dan nog achter: ‘In tranen’. De lezer is op dat moment ook ontroerd, maar glimt er ook bij, van bewondering.
Jona Lendering zegt
“Ik heb nog nooit iemand uit de achttiende eeuw zo van nabij leren kennen als Wolff.”
Ik snap heus wel dat dat een retorische overdrijving is. Maar ik voel me desondanks vrij je te attenderen op de “Histoire de ma vie” van de chevalier de Seingalt. Alles sprankelt, alles tintelt, je leeft gewoon even in de achttiende eeuw. De tekst is gedigitaliseerd
https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k858914p?rk=107296;4
en er is een Nederlandse vertaling van Theo Kars.
Natuurlijk is dit een totaal overbodige toevoeging aan je bespreking, maar nooit is een moment verkeerd voor wie anderen iets moois te lezen wil aanraden. En ik ga het boek van Mathijsen snel lezen, ik had het al besteld.
Robert Kruzdlo zegt
Betje Wolff en de geest.
Ik lees in haar teksten als dat de geest een positief iets is. Het wekt allerlei vernuftigheid op. In die tijd was geest: Datgene wat in den mensch denkt, gevoelt en wil, als eene onstoffelijke zelfstandigheid beschouwd, in tegenstelling van het lichaam, het stoffelijk omhulsel er van. Ik zou geest nu het binnenbrein noemen.
Geest werd op allerlei manieren beschreven, slecht en goed, maar Betje Wolff vond het een on- vruchtbaar iets. Je kon er niet omheen, hoe je er ook over dacht. Opheffend.
Ook wist ze wel raad met niet alleen de Spaanse literatuur. (Miguel de Cervantes.) Eigenlijk kan ik haar daardoor goed volgen. Met geest of in mijn bewoording: haar gesublimeerde binnenbrein.
Casanova en zijn binnenbrein is een ander geval.