De novelle Monsieur Hawarden (1935), die onlangs opnieuw werd uitgegeven, is representatief voor het oeuvre van Filip de Pillecyn (1891-1962) en voor de neoromantische stroming in de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw. Typisch voor deze stroming is de voorkeur voor zintuigelijke gewaarwordingen, gevoelens en gemoedsstemmingen, die in een verfijnde impressionistische stijl worden weergeven. Net als Arthur Van Schendel (1874-1946) heeft De Pillecyn een voorkeur voor historische romans, niet om het verleden te reconstrueren, maar om vaag omlijnde historische figuren te beschrijven, zoals huursoldaten, monniken, pelgrims en eenzame aristocraten. Filip De Pillecyn is als stemmingskunstenaar een unicum in de Vlaamse literatuur en hij verdient een plaats in de canon van de Nederlandstalige literatuur.
Over de biografische achtergronden en het ontstaan van de novelle Monsieur Hawarden bezitten we de volgende informatie. Filip de Pillecyn maakte kennis met de geschiedenis van monsieur Hawarden tijdens zijn verblijf in Malmédy, waar hij van 1926 tot 1933 leraar Nederlands en Engels was aan het Atheneum (een school voor voortgezet onderwijs). Een collega, die muziekleraar was, vertelde hem dat zijn zoon de jongen Alex was, die monsieur Hawarden had begeleid op zijn wandelingen. Alex had in die tijd ook een notitieboekje met indrukken en ervaringen bijgehouden. Een onderwijzer uit Stavelot, Henri-Pierre Faffin, verwerkte die notities in een realistische roman, die de titel Monsieur Hawarden droeg, en die in 1932 werd gepubliceerd. Faffin had aan De Pillecyn gevraagd of hij die roman in het Nederlands wilde vertalen, maar dat zag de schrijver niet zitten. Hij was wel zodanig aangegrepen door het verhaal, dat hij zijn eigen versie van de gebeurtenissen opschreef. Om De Pillecyn zelf te citeren: ‘Faffin had alles opgeklaard, hij had het geval van zijn geheimzinnigheid beroofd. En dat geheimzinnige in het leven van die vrouw, was juist wat mij aantrok. Ik zag ze zoals een gestalte die ge hebt nagestaard en die verdwijnt in de mist.’ Wat hem boeide, was niet de anekdotische werkelijkheid, maar de psychologische figuur van Hawarden. Hij schreef toen op enkele avonden zijn novelle Monsieur Hawarden, die meteen werd gepubliceerd. Faffin wilde de schrijver laten vervolgen voor plagiaat, maar tot een rechtszaak kwam het niet.
De nieuwe editie, waaraan ik hierboven refereer, bevat naast de tekst van Monsieur Hawarden een heel tendentieuze inleiding door Tom Lanoye, die nauwelijks ingaat op de literaire aspecten van het werk, maar vooral de collaboratie van De Pillecyn sterk in de verf zet, en een documentaire studie van Annick Lesage, waarin deze ‘onderzoeksjournalist’ de historische figuur van monsieur Hawarden in kaart brengt.
Over die twee neventeksten moet ik iets meer zeggen. In het woord vooraf van Tom Lanoye, getiteld ‘Monsieur Hawarden en mijnheer De Pillecyn’ (p. 9-27), wordt het oorlogsverleden van ‘de best schrijvende van al onze landverraders’ (p. 9) breed uitgemeten. (Met dit citaat als titel werd een beknoptere versie van deze tekst ook gepubliceerd in De Standaard der Letteren van 11 mei 2024.) Met het opgeheven vingertje maakt Lanoye ons duidelijk dat de Pillecyn als culturele collaborateur veel op zijn kerfstok had en dat wie dat wil vergoelijken, zich schuldig maakt aan het verspreiden van een bekende ‘propagandamythe’, die beweert dat de nazicollaborateurs in Vlaanderen strenger aangepakt zouden zijn dan in de rest van Europa. Maar Lanoyes geschiedenisles over de collaboratie en de repressie in Vlaanderen hangt met haken en ogen aan elkaar. Het is ook niet altijd duidelijk welke rol De Pillecyn in de genoemde feiten speelde. Het rekwisitoor van Lanoye begint met de ‘Kultuurkamer’ in Nederland, die de schrijvers aan banden legde, maar hij moet toegeven dat er in Vlaanderen van een repressieve Kultuurkamer eigenlijk geen sprake is geweest. Hij vergelijkt De Pillecyn daarna uitvoerig met de oorlogscrimineel en moordenaar Robert Verbelen, maar ‘vergeet’ kennelijk te vermelden, dat De Pillecyn weinig of niets met die man te maken had. Hij schenkt meer aandacht aan het gevangenisdagboek van De Pillecyn dan aan diens literair werk en hij uit daarbij zijn verontwaardiging over het feit dat De Pillecyn zijn straf onrechtvaardig vond en ‘zo weinig consideratie vertoonde met al wie mede door zijn toedoen evenzeer werden gekerkerd, weggevoerd, gefolterd of omgebracht’ (p. 19). ‘Mede door zijn toedoen’ staat er, maar in hoeverre De Pillecyn daar verantwoordelijk voor was, wordt niet uitgelegd. We komen ook alles te weten over de topmagistraat en ‘het symbool van een repressie die het Vlaams-nationalisme als machtsfactor wilde uitschakelen’ (p. 18), namelijk Walter Ganshof van der Meersch, maar niets over wat die man concreet met De Pillecyn te maken had. De Pillecyns belangrijkste daad van collaboratie was het feit dat hij tijdens de Duitse bezetting directeur bij het middelbaar onderwijs was. Maar er waren toch nog veel meer leraren en directeurs, bij de post of bij de spoorwegen bijvoorbeeld, die actief bleven tijdens de bezetting? Het sociale leven moest toch zoveel mogelijk gewoon kunnen doorgaan? Zijn alle mensen die er toen voor gezorgd hebben dat de maatschappij kon blijven draaien dan allemaal landverraders? De Pillecyn zal zeker een adept zijn geweest van het nationaalsocialistische gedachtegoed en hij heeft ongetwijfeld jongeren opgeroepen om aan het oostfront te gaan strijden tegen de ‘goddeloze’ communisten, maar hebben veel katholieke priesters dat in die tijd ook niet gedaan? De geschiedenisles van Tom Lanoye roept veel vragen op. Dat kan ook niet anders, gezien het korte bestek ervan en zijn selectieve bibliografie. Mijn belangrijkste bezwaar is de perfide redenering die de inleider volgt en die hierop neerkomt: je moet Monseur Hawarden lezen, want het is een meesterwerk, in weerwil van het collaboratieverleden van de auteur. Maar waarom probeert de inleider dan niet te bewijzen dat het een meesterwerk is in plaats van zich in te spannen om in de eerste plaats aan te tonen dat de auteur een onverbiddelijke landverrader was? Waar komt die redenering nu vandaan? Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn: Tom Lanoye heeft zich recent verdiept in de collaboratie en de repressie en hij wil alles wat hij daarover te weten is gekomen toepassen op de ‘landverrrader’ De Pillecyn en dat aan ons meedelen op een betweterige manier. Dat is zijn goed recht natuurlijk. Alleen, wat heeft dat allemaal met Monsieur Hawarden te maken? Mogen we van de inleiding door een literator op de editie van een werk van De Pillecyn niet verwachten dat hij zich concentreert op dat werk? De reconstructie van het collaboratieverleden van de auteur kan hij toch beter overlaten aan biografen en historici? Mijn grootste teleurstelling (en ergernis) in verband met dit woord vooraf is dan ook, dat al die bewijzen voor de verkeerde politieke keuzes van de auteur totaal irrelevant zijn voor de lectuur van het werk. We hoeven hier niets van te weten om de novelle te kunnen interpreteren en appreciëren. En waarom die precies een meesterwerk zou zijn, dat we ten volle moeten waarderen, wordt hier niet uitgelegd. Daar zou ik nog de volgende bedenking aan willen toevoegen. Als we na de lectuur van het verhaal een robotfoto van de schrijver zouden willen opstellen, dan komen we terecht bij een uiterst gevoelige en empathische auteur, die bij wijze van spreken nog geen vlieg kwaad zou willen doen en die in zijn boeken alleen blijk geeft van een groot psychologisch inlevingsvermogen en buitengewone literaire kwaliteiten.
Naast de waardering, die Tom Lanoye uitspreekt voor het suggestieve proza van De Pillecyn, is er toch ook iets in de novelle Monsieur Hawarden wat hem stoort, namelijk het feit dat De Pillecyn het gebeuren interpreteert in het kader van de traditionele man-vrouwverhouding en het niet gebruikt als aanleiding om een ‘genderfluïde’ literair personage ten tonele te voeren. Stel je voor: ‘Geconfronteerd met het gegeven van een vrouw in mannenkleren komt De Pillecyn uit bij een rijke, geromantiseerde levenstragédienne, die na een verkeerd gelopen Grote Liefde haar smart vermomt in ballingschap en in een travestie van triestheid (…). Een andere mogelijke fantasie dringt zich niet op bij De Pillecyn.’ (p. 23). Aldus Lanoye. Anders gezegd: De Pillecyn was niet alleen een verstokte collaborateur, maar hij was bovendien (in 1935!) allesbehalve woke. Foei toch!
De tweede neventekst van deze editie is het uitvoerige essay (60 pagina’s) van Annick Lesage, getiteld ‘Wie was monsieur Hawarden?’ (p. 77-237). Het stuk bouwt verder op de onderzoeksresultaten van Ivo Nelissen in de filmeditie van Monsieur Hawarden uit 1968, maar het bevat ook een schat aan nieuwe interessante gegevens. Zoals ik hierboven al zei, was het De Pillecyn zelf duidelijk niet te doen om deze biografische achtergronden. Hij zwijgt in alle talen over de afkomst en de familie van de hoofdfiguur en hij doet dat uit afkeer van de anekdote. Maar de menselijke nieuwsgierigheid wil natuurlijk bevredigd worden. En aan die behoefte komt dit ‘detectiveverslag’ van de ‘onderzoeksjournalist’ Annick Lesage over de ware identiteit van monsieur Hawarden ruimschoots tegemoet. Monsieur Hawarden zou Mary Gillibrand (1806-1863) hebben geheten en afkomstig zijn geweest uit een Britse familie. De naam Hawarden ontleende ze aan de mannelijke lijn van haar familie. Wegens een erfeniskwestie zou haar vader die naam hebben opgegeven, maar zijn zonen zouden later die naam wel hebben gekregen. Mary eigende zich dus de familienaam Hawarden toe, terwijl alleen haar broers daar recht op hadden. Ze zou als kind met haar ouders verhuisd zijn naar Parijs en daar in contact gekomen zijn met de schrijfster George Sand (pseudoniem van Amantine Aurore Lucile Dupin, 1804-1876), die later onder meer bekend werd als een notoire travestiet. Terwijl Ivo Nelissen slechts kon signaleren dat Hawarden als travestiet geleek op ‘haar tijdgenote George Sand’ (Nelissen, p. 66), heeft Annick Lesage nu zwart op wit kunnen bewijzen dat ze elkaar goed gekend hebben. Ze zaten samen in dezelfde klas op het internaat in Parijs en zouden elkaar daarna nog hebben ontmoet. De resultaten van dit onderzoek zullen de fans van George Sand wel interesseren, maar voor de lectuur en de interpretatie van de novelle van Filip de Pillecyn is ook dat volgens mij allemaal totaal irrelevant.
De beide neventeksten hebben we dus niet nodig om van de novelle als literair meesterwerk te genieten en om jongeren uit te nodigen tot de lectuur ervan als een literair-emotionele ervaring. Ik verwijs dan ook liever niet naar deze editie en gebruik in de klas de tekst van Monsieur Hawarden uit het Verzameld werk van De Pillecyn uit 1959, gedrukt in de ‘voorkeurspelling’ van toen, die nauwelijks afwijkt van de spelling van vandaag. (Gratis te downloaden op de website van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. Zie de referentie onderaan.) Ik volg ook de indeling in leesstukken met witregels van deze editie. Op de website van de DBNL staat ook de eerste druk in Forum uit 1934, maar die gebruik ik wegens de verouderde spelling liever niet, omdat die al bij voorbaat een archaïsch karakter aan de tekst geeft. (In het Verzameld werk is de novelle gedateerd ‘1935’, hoewel de Forum-publicatie al in 1934 verscheen.)
In het leermiddel, dat bestemd is voor de hoogste klassen van het secundair of van het voortgezet onderwijs, gebruik ik de termen ‘novelle’ en ‘verhaal’ bewust door elkaar. Over de betekenis van de term ‘novelle’ bestaat geen consensus. Op Wikipedia lees je: ‘Een novelle is een prozaverhaal van beperkte omvang.’ En verder: ‘Meestal omvat een novelle een bijzondere gebeurtenis en toont ze de hoofdpersonages op een beslissend moment in hun leven.’ Een objectief criterium om een novelle te onderscheiden van een roman en een (kort) verhaal is er volgens mij niet. In het Engels bestaat de term overigens helemaal niet en spreekt men van ‘a long short story’. De roman, de novelle en het (korte) verhaal zijn alle drie voorbeelden van narratieve genres, die vooral in omvang van elkaar verschillen.
Het leermiddel bestaat uit drie delen: een tekstbegeleiding, een structuuranalyse en een beoordelingsformulier voor verhalen. Het is zowel bruikbaar voor de individuele lectuur van de leerlingen als voor de lespraktijk van de leraar, die in de klas een fragment uit het boek wil bespreken. In dat geval kan hij voor zijn vraagstelling gebruikmaken van de tekstbegeleidende vragen en opdrachten uit het leermiddel. Om de belangstelling en de leesmotivatie van de leerlingen op te wekken, kan de leraar ook het begin van het verhaal in de klas voorlezen. Daarbij is het aangewezen om die voorlezing te laten voorafgaan, af en toe te onderbreken en te laten volgen door vragen, die peilen naar de tekstervaring van de leerlingen, en hen uit te nodigen om vanuit hun leefwereld te reageren op de tekst (‘interactief’ of ‘dialogisch’ voorlezen).
Het leermiddel kan gratis gedownload worden op KlasCement, de educatieve portaalsite van het Departement Onderwijs en Vorming, waarop lesmateriaal kan worden uitgewisseld onder leraren. Het is gepubliceerd onder de Creative Commons-licentie CC BY-NC-ND 4.0. (‘Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken’). Zie: https://www.klascement.net/downloadbaar-lesmateriaal/210761/filip-de-pillecyn-monsieur-hawarden-1935-lectuurbegeleiding/
Referenties
- I. Nelissen, ‘Fictie en waarheid rond de figuur van Monsieur Hawarden alias Mlle Meriora Gillibrand’. In: I. Nelissen (red.), Dossier Monsieur Hawarden. Filmeditie samengesteld door Ivo Nelissen. Antwerpen / Utrecht: Standaard / Leuven: De Clauwaert , 1968, p. 53-90.
- F. de Pillecyn, ‘Monsieur Hawarden’. In: Verzameld werk 1. Leuven: De Clauwaert, 1959, p. 33-75. Geraadpleegd via: https://www.dbnl.org/tekst/pill001verz03_01/pill001verz03_01_0003.php
- F. de Pillecyn, Monsieur Hawarden. Met een woord vooraf door Tom Lanoye, illustraties van Reinhart Croon en een onderzoek van Annick Lesage. Antwerpen: Uitgeverij TZARA / Standaard Uitgeverij, 2024.
Laat een reactie achter