Over Yael van der Wouden, The Safekeep
Deze in het Engels geschreven debuutroman van de in Israël geboren Nederlandse auteur Yael van der Wouden (1987) bestaat uit drie romeins genummerde delen, waarvan het eerste de (onder)titel ‘The Netherlands, 1961’ heeft (maar dat klopt niet, want vrijwel heel de actualiteit van alle drie de delen van de vertelling speelt in Nederland in 1961, met uitzondering wat aantekeningen uit een dagboek uit 1960 in hoofdstuk 12 en van het slothoofdstuk dat net over de jaargrens gaat naar januari 1962) en dat de hoofdstukken 1 tot en met 5 omvat en 75 bladzijden beslaat; het tweede deel telt honderd pagina’s (hoofdstuk 6 t/m 11), en het derde, met hst. 12 t/m 14, vult de laatste 73 bladzijden. Het geheel wordt afgesloten met een Hebreeuws citaat uit Jesaja 56:7; de tekst luidt, in de Statenvertaling:
Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken.
De HEERE is hier nogal welwillend en inclusief als het gaat om wie Zijn sabatten in acht zal nemen. Maar wat dat in deze context te beduiden heeft, zal pas blijken als de roman ten einde toe gelezen is. Hoop ik. Ik weet dat de roman op de internationale literatuurmarkt goed ontvangen is, maar ben vergeten waar het verhaal over gaat. Ik ga ervan uit dat er een verhaal in zit.
Eerste sessies
Drie personages – een zus, Isabel, en twee broers, Louis en Hendrik – waarvan er een sociaal-cultureel een beetje uit de boot is gevallen, of zo. Een kleine twintig jaar voor aanvang van de vertelling zijn ze, met hun moeder, via oom Karel in een volkomen ingericht huis komen te wonen, in Zwolle. Isabel woont daar nu nog steeds, met een dienstmeisje. Wanneer Louis het huis nodig heeft voor zijn gezin, moet Isabel eruit; het probleem is dat zij inmiddels als het ware met het huis vergroeid is.
Isabel heeft direct aan het begin van de vertelling in de tuin een stuk aardewerk gevonden dat deel moet hebben uitgemaakt van het servies waar moeder en anderen altijd zeer zorgvuldig mee omgingen, en waaraan opmerkelijk genoeg geen deel ontbreekt. De ietwat afwijkende broer heeft, niet voor het eerst, een nieuwe vriendin, Eva, die eveneens niet goed in het plaatje van de andere broer en Isabel past; vooral Isabel steekt dat niet onder stoelen of banken. Juist bij haar wil Louis zijn Eva parkeren voor zolang als hij voor werk in het buitenland zit. Isabel voelt er niets voor; wil alles laten zoals het was.
Een en ander voelt aan als een moderne variant van een Couperus-verhaal, maar dan wel zonder de typische, zwierige, woordenrijke stijl van Couperus. Deze vertelling is strak van stijl, om niet te zeggen: kortaf zeker wat syntaxis betreft. Sta me toe dat ik dit niet of pas later toelicht; de stijl heeft, dat bedoel ik, niets met die van Couperus gemeen. Noch met die van Bordewijk, trouwens.
De andere broer, Hendrik, lijkt geen recht te hebben op het huis. Of hij durft het niet op te eisen. Na een tijdje schemert door dat hij gay is, al heette dat toen nog niet zo. De context maakt niet duidelijk of het ertoe doet, al moeten we er rekening mee houden dat het verhaal anno 1961/’62 speelt. Hoe dan ook: het klikt niet lekker tussen Isabel, die echt een verstilde Einzelgänger is, en de wat lompere Eva die luidruchtiger is dan zij. Dit wordt langzaam getoond via de ontwikkeling van hun gedwongen omgang, maar alleen in de focalisatie van Isabel.
We hebben dus te maken met een psychologische roman. Wat de personages drijft, wat hun streven is, lijkt van minder belang dan de puzzel van wie en hoe ze zijn en hoe ze zich met elkaar verhouden. Veel sneller dan langs lijnen van geleidelijkheid ontwikkelt zich het verhaal vooralsnog niet, dat wil zeggen: in de eerste veertig pagina’s.
Isabel is hoogst achterdochtig jegens Eva, die ze ervan verdenkt dingen uit het huis te verduisteren, maar dat zou ook Neeltje, de meid, kunnen doen. Ze denkt dat Eva ‘weet’. Maar wat ze zou weten, wordt niet verteld. Dus, ja, dan komt toch weer Couperus om de hoek kijken (Van oude menschen…, meer in het bijzonder). Een opzichtige vorm van suspense die me niet bekoort, zeg ik er meteen bij.
Welaan, Isabel heeft, heel schuchter, iets met een vriend, Johan, die wel wat meer wil dan zij, die eigenlijk niets wil dan een stevige status quo. Maar aan het eind van deel I, in hoofdstuk 5, loopt het erop uit, maar vraag me niet hoe dat precies gaat, dat Isabel en Eva zich kort maar krachtig verliezen in zoenen.
Tweede set sessies
Aan het begin van deel II wordt duidelijk dat Hendrik als scholier een romance begon met zijn pianoleraar. Moeder vond dat niet goed en Isabel vond het maar raar. Hendrik ging, met steun van oom Karel, ergens anders wonen (regio Den Haag, meen ik; toch weer Couperus); Louis (niet Couperus, maar de andere broer van Isabel) was al eerder in onvrede uit huis gegaan. Het wordt nu snel duidelijk hoe verstard de verhoudingen waren tussen de drie introverte, eenzelvige en eigengereide naoorlogse restanten van het gezin, moeder, twee broers en zus. Dat is snel gebeurd: de verteller hoeft alleen maar te vertellen dat ze elkaar niets vertellen en verder ook niets van elkaar verdragen. Het ontbreekt er nog maar aan dat religie een rol speelt in dit brokkelige gezin om van het geheel het zoveelste oer-Hollands drama te maken bovenop de toch al torenhoge laaglandse literaire stapel teksten van dat soort.
Maar goed: opeens komen Hendrik en zijn vriend Sebastiaan anno 1961 een weekend in het Zwolse familiehuis logeren terwijl ook die Eva er (nog steeds) is. Die Sebastiaan is van Algerijnse herkomst. Geen idee of het ergens toe doet dit te vermelden, maar het staat er.
Je moet als lezer goed blijven opletten met die gortdroge stijl van Van der Wouden en de vertelling die maar voort kruipt. Ze gebruikt heel af en toe een heel fraai beeld. Zoals hier:
Isabel’s shame turned itself over into something more familiar: anger took its worn seat.
Wel leuk is dat ‘its’ zowel kan verwijzen naar ‘shame’ als naar ‘anger’; het zegt veel over het karakter waarmee Isabel zich manifesteert. Wel jammer dat de metafoor in de deelzin ervoor al wordt uitgelegd.
Dan volgt er een drankovertogen feestje, en Isabel en Eva zoenen wederom; daarmee komt er een heel ander aspect van Isabel aan het licht, een dat ze zorgvuldig lijkt te willen verbergen. In dat opzicht lijkt ze niet op haar broers.
Vervolgens blijkt het quasi-Couperieuze, objectloze weten (toch) te refereren aan de gelijkgeslachtelijke liefde. Na een spontane zomerzwempartij die geknot wordt door een plots opkomend onweer (waar las ik dit natuurcliché eerder?), overnachten Hendrik en Sebastiaan en Isabel en Eva in twee kamers boven een kroeg en gebeurt er bijna weer wat tussen de laatste twee, maar blijft het meeste zelfs onuitgesproken, laat staan dat er daadwerkelijk iets gebeurt. En dan begint er weer een nieuw hoofdstuk.
Daarin gebeurt er weer bijna iets tussen Isabel en Eva, nu in het huis te Zwolle. Het kabbelt maar voort. De volgende avond komt, door onvoorziene omstandigheden, dus onverwacht, Johan eten en dat zorgt voor onrust bij beiden. Eva biedt aan te helpen koken. Wat Isabel maar met moeite aanneemt; eigenlijk dient de meid, Neelke, te koken, maar die is al weg. Guttegut, wat een gedoe toch in dat huis.
Derde reeks leessessies
Nu ik het bovenstaande teruglees, bekruipt me het gevoel dat ik deze roman maar matig interessant vind. Begrijp me goed: ik zeg hiermee niet iets over de kwaliteit van het boek, maar wel over de mismatch tussen deze roman en mij, deze ene lezer. Ik kan, behalve de licht verknipte karakters van de personages (niets menselijks is hun vreemd), er weinig drama in bespeuren. Er lijkt me niet iets bijzonders op het spel te staan. Het wil, in mijn optiek, maar niet duidelijk worden wie hier de hoofdpersoon is, wat die nastreeft, uit welk hout de mede- en tegenspelers zijn gesneden, wie er dubbelrollen spelen en wat er narratologisch nog meer aan verwikkelingen te bedenken is. Want dat er steeds weer iets van het servies of het bestek verdwijnt, wie loopt daar nou, als ik even mag generaliseren, warm voor in de leesfauteuil anno 2024? Koetjes, kalfjes, op en neder, ijs en weder.
Qua stijl zijn er wel bloemetjes te plukken, maar erg florissant wil het bouquet toch niet worden tot op heden (en dat wil zeggen: tot pagina 128). Dat personages hun zinnen niet afmaken, is opmerkelijk en past bij het steeds ter sluikse van alles wat er gebeurt en bij het gebrek aan daadwerkelijke interactie en uitwisseling tussen de personages, maar het draagt ook bij aan de bijzonder flets-grauwe sfeer van het geheel, een Arthur van Schendel-imitatie, maar dan zonder tergend, gitzwart, loodzwaar noodlot.
Dan, daar was ik gebleven, komt dus Johan, en vlak daarvoor geeft Isabel te kennen dat ze niet in haar eentje met hem wil eten; ze dekt daarom een couvert extra, voor Eva. Dat werkt niet meteen heel goed, want Eva hemelt Isabel op waar Johan bij is… maar nadat die twee een wandeling na het eten hebben gemaakt, waarbij het textiel strak over zijn kruis trekt, weet Isabel niet hoe snel ze naar Eva’s logeerkamer (vroeger de kamer van Isabels moeder) kan komen…
Dat puntje-puntje-puntje staat voor de suggestie van een opgewonden zoen- en vrijpartij die nadrukkelijk niet verteld wordt; en dat vind ik een zo vervelend doorzichtige en goedkope c.q. platvloerse vertellerstruc uit de toverdoos van de old school bouquetreeks, dat het me een extra doppio uit de Gaggia doet stomen.
Toen viel het mes in de nek van deze lezer. Het volgende hoofdstuk gaat namelijk direct door met de handeling van het vorige: Isabel en Eva in de logeerkamer nadat Johan, door Isabel gedwongen, vertrokken is. Een uit de kluiten gewassen, expliciete seksscène, inclusief het karakteristieke ‘‘Yes, yeah, ah –’’. Zes bladzijden vol. Goed geschreven, maar eigenlijk overbodig, tenzij we tot op heden veel te weinig, knetterende, lesbische seksscènes in de Nederlandse literatuur kenden. En omdat we het Isabel van harte gunnen, want terugblikkend luidt het: ‘she had grown a new shape.’ Vormende seks. Top.
Het vervolg vind ik nog mooier. Neelke arriveert de volgende ochtend, Isabel kleedt zich aan, maar doet geen bh aan; zo gaat ze naar de dienstmeid, en dit is haar gemoedstoestand: ‘She could feel embarrasment just beyond her, out of reach.’ En ze noemt opeens de logeerkamer ‘Eva’s room’.
Zolang Louis niet terugkomt, en Johan zich niet weer aandient, leven Isabel en Eva innig verder. Wel heeft Eva nachtmerries; we weten niet waar die vandaan komen; kom daar nog eens om.
Behalve de onvolledige zinnen (en het objectloze weten) is er meer in het algemeen dit: ‘Eva said this often: You know what I mean, and Isabel mostly never knew what she meant, not exactly.’ Dat, die vaagheid, zou veroorzaakt kunnen zijn door Isabels vrijwillige afzondering van de wereld, maar het zal ook wel horen tot de genrekenmerken van de psychologische roman. Ik ontdekte vandaag pas het stickertje op de rug van het boek; op het bibliotheekkaartje aan de binnenkant van het voorplat staat, onder de classificatie ‘Lhbti – Geheimen – Familie (TW)’, inderdaad ook nog ‘psych’. Dat ben ik dus niet gewend, dat zoiets je klip en klaar voor wordt gekauwd door de uitleencentrale.
Vierde zitting
Dan belt natuurlijk Louis… dat hij een nieuwe vriendin heeft. Dat verandert het toekomstperspectief voor Isabel en Eva. Veel gedoe, en uiteindelijk blijkt dat Eva al de spullen uit Isabels (ouderlijk) huis heeft gestolen. Isabel stuurt haar het huis uit. Ja, het kogeltje rolt raar in de flipperkast van het leven. Eva blijkt Eva de Haas te heten (cf. de haas op het aardewerk). En dan is deel II uit, Isabel in de rouw.
Deel III begint met hoofdstuk 12 dat geheel bestaat uit dagboeknotities gedateerd 5 januari 1960 tot en met 22 juni 1961 en dan nog een lijst (gedeeltelijk doorgestreept) van huisraad en serviesgoederen, inclusief een kandelaars voor de sabbat en een menora, zaken die in Isabels focalisatie niet bestaan. Het moet dus het dagboek van Eva zijn dat Isabel aan het eind van deel II had gevonden, ingezien en geconfisqueerd. Eindelijk weten we nu dat het huishouden van Isabel joods is en dat het huis misschien niet echt eigendom is van Louis, Hendrik en Isabel, maar in de oorlog geroofd is van een joods gezin. 5 Januari 1960 was tien jaar na het overlijden van Eva’s moeder. Verderop in het dagboek staat de suggestie dat het ouderlijk huis van Eva is onteigend en dat dat dus het huis van Isabel c.s. zou zijn nu. Lekker onduidelijk natuurlijk verder die dagboekaantekeningen want zonder context en soms stenoachtig en met onaffe zinnen.
Eva’s vader is in het kamp vermoord. Er speelt in haar denken iets over een kwijtgeraakte woning. Dat ze een verhaal over een jonge vrouw hoorde die dienstmeisje werd in haar geroofde ouderlijk huis en er spullen uit ontvreemdde. Eva wil dat ook doen. Tsja, dan is dat dus ook maar weer duidelijk gemaakt; er zal nog wel een draai in de plot volgen, vermoedt de lezer. Nog niet. Eerst wordt heel erg eenduidig uit de doeken gedaan dat de familie (zonder vader) Den Brave in de hongerwinter in de woning van de familie Den Haas is getrokken.
Dan dat Eva Louis ontmoet die het huis krijgt als hij een gezin zal stichten en dat zij dus denkt dat ze zo haar huis terug kan krijgen. Plopperdeplop en heel het verhaaltje raakt rond en klaar. Alleen nog even een eind verzinnen. Doen ze het wel of doen ze het niet.
Tussendoor komt er allerlei onaangenaam wetenswaardigs door over het enorme gebrek aan aandacht in Nederland voor terugkerende joodse burgers. De dagboekaantekeningen lopen door tot de periode waarin Eva in het huis bij Isabel verblijft, zodat we die periode nu in een dubbele focalisatie kennen. Niet dat dat veel nieuws brengt, maar het doet het wel goed in een roman, waarschijnlijk, of zo.
Isabel gaat bij oom Karel en bij Louis zeuren dat zij het huis wil. Zoekt Eva op om die te overreden terug te komen, maar die gaat daar niet op in. Dan gaat Neelke trouwen en het huis uit. Dan ziet Isabel op de synagoge van Zwolle het citaat waar de roman mee besluit en en dan komt Eva toch naar het huis en dan komt er een heel happy end aan het verhaal dat beter in veel minder woorden verteld had kunnen worden.
Er zit een sticker van de bibliotheek op het voorplat gekleefd waarop staat ‘Toptitel’. Ik heb daar bedenkingen bij, en ik zie ook niet zo goed langs welke weg het boek de shortlist van de Booker Prize 2024 heeft kunnen bereiken.
Laat een reactie achter