De krant zoals wij die kennen is grotendeels ontstaan en ontwikkeld in de zeventiende eeuw in de Republiek. Wat begon bij handgeschreven berichten eindigde in een grootschalige productie van het belangrijkste medium op het gebied van nieuwsvoorziening, een maatschappelijk fenomeen dat de afgelopen eeuwen gedomineerd heeft en nog steeds een belangrijke rol speelt in het publieke leven. Nicoline van der Sijs heeft in haar artikel al laten zien hoe de krant tot stand is gekomen. In dit artikel onderzoek ik, aan de hand van enkele primaire teksten, hoe er in de Republiek in de zeventiende eeuw naar deze nieuwe vorm van nieuwsvoorziening werd gekeken.
‘Het zyn couranten, gelyckmen die noemt’
Eén van de oudste teksten waarin er over kranten gesproken wordt is het stuk Boheemsch Geluyt (1620) van Ewout Teellinck. Aan het begin van deze dialoog vraagt Timotheus aan Theophilus waarom hij iedere week of iedere twee weken brieven uit Amsterdam ontvangt. Hij heeft daar immers geen handel, dus waarom dan al die post? ‘Het zyn couranten’, antwoordt Theophilus, ‘gelyckmen die noemt / oft loopende tydingen / die ick wekelycx van daer ontfange / om vande voorvallende zaken in Duyts-landt, ende insonderheyt van Boëmen, wat bescheyds te weten [om verslag te krijgen, TL] / ende te vernemen wat in die quartieren omme-gaet’. Hoewel hij van nature niet zo nieuwsgierig is, aldus Theophilus, wil hij nu het laatste nieuws uit Bohemen wel weten, want ‘na dat de saken daer gaen / soo sal het met ons oock waer-schynelyck hier gaen’. Het gesprek over kranten eindigt met Timotheus die zegt ook wel eens de krant te lezen die zijn buurman ontvangt, waarna een piëtistische dialoog de rest van het geschrift uitmaakt.
De oudste gedrukte krant die we kennen komt uit 1618. Deze tekst vertelt ons dus hoe er in de eerste jaren met de krant werd omgegaan. Uit het fragment blijkt ook dat de twee personages praten over een nieuw verschijnsel: als antwoord op Timotheus’ vraag stelt Theophilus dat hij brieven binnen heeft gekregen die men ‘couranten’ noemt. Het was dus nog geen ingeburgerd begrip: anderen hadden het pas net een naam gegeven.
Wat zegt deze tekst over de krant? De gedrukte krant werd al vroeg serieus genomen, dat is duidelijk. De twee personages zijn vrome mannen, ze geloven wat er bericht wordt. Verder blijkt dat het buitenlandse nieuws veel invloed had op de inwoners van de Republiek. Kranten berichtten met name over deze zaken en dat was dus niet voor niets. Blijkbaar was de heersende opvatting die van Theophilus: wat ergens anders in Europa gebeurt, gebeurt straks ook in de Republiek. Mensen wilden dat graag lezen. Wat verder duidelijk wordt is dat de krant al snel goed en regelmatig verspreid werd: Theophilus ontvangt hem vanuit Amsterdam en woont daar zelf blijkbaar niet. In 1620 ontstegen kranten dus al de stadsgrenzen. Ook zette de krant mensen aan het lezen die normaal gesproken niet eens zo nieuwsgierig waren, zoals Theophilus. Tot slot speelde de krant al snel een rol in het sociale leven: er werd, net als in deze dialoog, met elkaar over gesproken en mensen leenden de krant aan elkaar uit, zoals uit Timotheus’ opmerking blijkt.
‘Gebuertje segh, wat schrijft de krant?’
In verschillende teksten komt deze sociale functie van de krant naar voren. De Haagse schoolmeester David Beck schreef in 1624 in zijn dagboek bijvoorbeeld hoe hij op bezoek ging bij zijn oom met een krantenabonnement om het laatste nieuws te horen. Toen hij het kantoor van zijn oom binnenkwam las die hem de ‘goeder tijdingen uijt Engelant’ voor. De krant was dus iets dat men aan elkaar voorlas, iets wat ook zichtbaar is in verschillende genreschilderijen uit de zeventiende eeuw, zoals het schilderij van Adriaen van Ostade. Die schilderijen laten ook zien dat de krant niet voorbehouden was aan een sociale klasse. Boeren, wevers, bestuurders: iedereen las de krant, en deed dat ook gezamenlijk.
Dat de krant een belangrijke bron van nieuwsvoorziening en sociale interactie was blijkt bovendien uit een lied dat in 1655 opgenomen is in het tweede deel van de bundel Amsterdamsche Vreughde-Stroom: ‘Gebuertje segh, wat schrijft de krant? / Hebt ghijse niet ghelesen? / O! ja dat Amsterdam te landt / Belegert soude wesen’. Uit dit fragment blijkt dat mensen, in dit geval buren, aan elkaar vroegen of ze het laatste nieuws al in de krant hadden gelezen. Verder blijkt dat er niet uitsluitend over buitenlandse zaken werd bericht: ook de mogelijke belegering van Amsterdam stond erin. De personages in het lied weten alleen nog niet zeker of het nieuws wel klopt. Om het te verifiëren heeft één van de buurtjes een ‘missief’ – een ambtelijke brief – gekocht waarin het nieuws bevestigd zou zijn. Ook is het bevestigd door ‘geloof-waerde’ vrienden uit Amsterdam. Hieruit blijkt dat de nieuwsberichten in de kranten niet altijd werden geloofd. Zelfs groot nieuws, zoals een mogelijke belegering van Amsterdam, werd in twijfel getrokken. Blijkbaar was het nieuws in de eerste decennia van de gedrukte krant niet altijd waarheidsgetrouw.
De kwestie van geloofwaardigheid van de krant is een factor die vaker terugkomt in teksten uit de zeventiende eeuw. Neem bijvoorbeeld het volgende fragment uit een lied van Willem Sluiters: ‘Ik min de welvaart van het land / Maar hunker na geen Post-kourant: / ‘k Hoor liever ’t geen dat oudt en wis / Dan ’t nieuw’ en heel onseeker is’. De onzekere berichtgeving was ook de voornaamste reden voor Abraham Casteleyn om in 1656 de krant op te richten die later de Oprechte Haerlemse Courant ging heten. De kwaliteit van zijn berichten zette de toon voor de andere kranten in het restant van de zeventiende eeuw.
Hoewel velen dus de krant lazen, bespraken en uitleenden, waren er ook mensen die het maar niks vonden. Zo laat Johan Beets in zijn toneelstuk Melissa een knecht, Goossen, een verhaal vertellen over iemand die tegen een ander zegt dat hij een grote hoop nieuws heeft: ‘Achter die heiningh heeft strak een oudt wijf gezeten / En heeft een grooten hoop nieuwe stront gescheten. / Foey foey zeit d’ander, ik magh geen strond, / Ik nam ’t niet in myn handt, jy neemt het in jou mondt’. Oftewel: de krantenlezer neemt alleen maar bagger tot zich.
Uit de teksten blijkt dat de krant al snel een significante rol speelde in de Republiek. Iedereen kwam er wel mee in aanraking, van een simpele boer tot P.C. Hooft. De opkomst van de krant heeft geleid tot democratisering en informatieversnelling, maar daardoor ook tot veel misinformatie. Al had de krant niet alleen een informatieve functie: het vervulde ook een sociale rol in de zeventiende-eeuwse Republiek. Het heeft er mede voor gezorgd dat de krant tot op de dag van vandaag een belangrijk onderdeel is van de Nederlandse samenleving.
Literatuur
- Beets, Johan. Melissa. Hendrick Jansz. Marius, 1668.
- Keusers. ‘’t Gheblockqueert Amsterdam, En tijdts toeval.’ In Amsterdamsche Vreughde-Stroom, Tweede Deel, bijeengebracht door Jacob Vinkel. Jacob Vinkel, 1654.
- Sluiters, Willem. Eensaem Huis- En Winter-Leven. Gerbrand Schagen, 1687.
- Teellinck, Ewout. Boheemsch Geluyt. Maarten Jansz Brandt, 1620.
jandeputter zegt
Een kleine opmerking. Zo verwonderlijk is het niet dat Theophilus geïnformeerd wil worden over de toestand in Bohemen. Na de verkiezing van de Habsburges keizer Ferdinand II tot koning van Bohemen werden in 1618 twee bestuurders van Ferdinand het raam uitgegooid, een gebeurtenis die bekend staat als ‘de tweede Praagse defenestratie’. Het startschot van de Dertigjarige Oorlog. In het volgend jaar 1619 werd de calvinistische Frederik van de Palts uitgeroepen tot koning van Bohemen. Zo kwam hij in conflict met de Habsburgse keizer. In november 1620 werden de troepen van Frederik verslagen bij de Witte Berg, waarna de ‘Winterkoning’ en zijn vrouw Elizabeth Stuart vluchtten naar Den Haag.