Over ‘Brommer op zee’ van J.M.A. Biesheuvel
Het kortverhaal Brommer op zee – leestijd: nauwelijks een tiental minuten – is een iconisch verhaal uit de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het is een tijdloos, surrealistisch verhaal van de onbetwiste Nederlandstalige grootmeester van het korte verhaal J.M.A. Biesheuvel (1939 – 2020). Het verhaal stond in zijn debuutbundel In de bovenkooi (1972), een verhalenbundel die jaar na jaar werd herdrukt, de 22ste druk – en voorlopig laatste – in 2015. In 1982 werd Brommer op zee de titel van Biesheuvels eerste ‘Greatest Hits’-verhalenbundel, eenentwintig verhalen uit zijn zes tot dan toe gepubliceerde bundels. Een jaar na de dood van de auteur werd Brommer op zee zowaar de naam van een wekelijks tv-boekenprogramma van de VPRO dat zowel op NPO2 in Nederland als op VRT Canvas in Vlaanderen uitgezonden werd (2021- 2022). Ik vond die triomftocht van Brommer op zee natuurlijk heel bijzonder want generaties scholieren van het laatste jaar humaniora kregen het van mij te lezen voor het vak Nederlands.
Lezen scholieren in Nederland en Vlaanderen Brommer op zee ook nog vandaag? Dan hoop ik dat zij niet de versie krijgen die hun leerkracht vond op de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL), zoals o.a. gesuggereerd wordt in de nochtans bijzonder interessante publicatie Literatuur leren lezen in dialoog (Amsterdam University Press, 2021, p. 52).1 Enkele maanden voor J.M.A. Biesheuvel het verhaal in zijn debuutbundel In de bovenkooi in oktober 1972 publiceerde, verscheen een eerdere versie in het literair tijdschrift Maatstaf (9de jaargang, april 1972). Het is deze versie die je daar online vindt. De schrijver had voor de publicatie van het verhaal in boekvorm2 echter niet alleen de indeling in alinea’s veranderd. Merkwaardigerwijs was er nu zelfs nog een alinea minder: het in boekvorm gepubliceerde verhaal telt er slechts vier. Veel belangrijker: Biesheuvel had nog honderd-en-een andere, kleine en grote aanpassingen gemaakt. Ik markeerde op een pdf-document alle wijzigingen t.o.v. de tijdschriftversie met opvallend ‘appelblauwzeegroen’. Op de afbeelding hieronder zie je in één oogopslag hoe hard de auteur nog aan zijn verhaal had gesleuteld. Mijn verhaalanalyse zoomt in op de verschillen tussen deze twee versies. Komen we zo dichter bij de betekenis van het verhaal? We vangen in elk geval een glimp op van een geniale woordkunstenaar aan het werk.
Je kan deze klassieker van de Nederlandstalige literatuur ook online (her)lezen zonder mijn markeringen. Op Google vond ik op pagina 7(!) een link naar het ‘echte’, ‘definitieve’ verhaal, zoals het In de bovenkooi verscheen en in latere verzamelbundels.3 Het staat dankzij o.a. een subsidie van het Nederlands Letterenfonds sinds mei 2020 gratis op leesuur.nl. Er is bovenaan op die pagina een blauw balkje met knopjes om de grootte van het lettertype aan te passen. Handig.
Vergelijkende studie & verhaalanalyse
in de citaten hieronder staan de wijzigingen
t.o.v. de oudere tijdschriftversie in vetjes
De eerste en misschien wel belangrijkste wijziging t.o.v. de oudere versie in Maatstaf vind je helemaal vooraan. Het is extra informatie over Isaäc, door de auteur als het ware terloops ingevoegd tussen gedachtestreepjes en ronde haakjes:
Maar als hij – in de hoedanigheid van enig willekeurig bemanningslid (brildrager dus altijd ketelbink, messbediende of officiersbediende, nooit matroos laat staan stuurman, zijn grote droom…) – op een schip was (…)
Door Isaäc in het verhaal een ‘brildrager’ te laten zijn, zorgt Biesheuvel voor een extra gelijkenis tussen de twee hoofdfiguren in zijn kortverhaal. Dat de bromfietser ‘dezelfde tongval’ heeft als Isaäc is ongetwijfeld de belangrijkste hint om de bromfietser te interpreteren als Isaäcs spiegelbeeld, zijn alter-ego. De kans dat je iemand uit je directe omgeving ontmoet op volle zee aan de andere kant van de wereld – ‘het zuidelijk halfrond’ – is bijzonder onwaarschijnlijk, zeker als hij niet per boot arriveert maar op een gewone bromfiets – ‘De brommer was een normale brommer. Hij had geen speciale voorzieningen.’
Biesheuvel vond het blijkbaar nodig beide personages een extra gemeenschappelijk kenmerk te geven. Inderdaad, de man op de bromfiets droeg geen speciale beschermbril, maar ‘een brilletje dat behoorlijk beslagen was’ staat er een eindje verder in het verhaal. Dit uiterlijk kenmerk doet beide personages ook op de auteur lijken. De naam Isaäc is trouwens even oud-testamentisch als die van Biesheuvel: Jacob. Meer nog, die twee aartsvaders hebben in de Bijbelverhalen een nauwe familieband: Jakob is de zoon van Isaak. Wil de auteur suggereren: zo vader, zo zoon? De schrijfwijze van de naam van het hoofdpersonage doet de naam misschien nog archaïscher, en dus echt Bijbels (?) klinken. Alsof de auteur zijn verhaal zo wil voorbestemmen om zijn lezers een diepe waarheid te verkondigen. Het bovennatuurlijk verhaal van de bromfietser die over water rijdt, lijkt bovendien op een wonderverhaal uit het Nieuwe Testament – de hint staat trouwens op een grappige manier letterlijk in het verhaal:
Aanvankelijk was Isaäc bang, maar tenslotte kon hij toch niet aannemen dat een nieuwe profeet of Messias zich aldus over de aarde zou bewegen. Hoewel de christenen beweren dat Jezus over het water heeft gelopen.
Op het einde van het verhaal zal Isaäc ook nog een oud-testamentisch lied binnensmonds zingen. De sigaret en het feit dat hij zichzelf niet kon horen, camoufleren het godsdienstig karakter op komische wijze. Dat is misschien ook de reden waarom Biesheuvel psalm niet langer met een eerbiedige, heilige hoofdletter schrijft:
Hij stak een sigaret op en begon een psalm te neuriën, maar hij kon zijn eigen stem haast niet verstaan.
Maar net omdat Isaäc een bril draagt, zo schrijft Biesheuvel in die eerste toevoeging, kan hij nooit ‘zijn grote droom’ realiseren. Hij wil eigenlijk stuurman op een schip worden. Deze passage is een echo van de twee vorige zinnen, maar zet ze ook in een ander perspectief:
Hij was een aardige, maar een beetje vreemde jongen: als hij aan boord werkte, verlangde hij naar een baantje aan de wal en als hij op kantoor zat, verlangde hij naar de zee. Hij kon de saaie eentonigheid van het walbestaan niet verdragen en geld om zeereizen te maken had hij niet.
Isaäc is een zoekende jongeman. Hij weet niet wat hij met zijn leven aan moet. Hij wil eigenlijk een ander zijn: hij droomt van een avontuurlijk bestaan, weg van de ‘normale’ paden – niet aan land maar op zee (‘zeereizen‘) – en de saaie jobs – die Biesheuvel iets meer in de verf zet in de ‘definitieve’ versie van In de bovenkooi:
Isaäc hoorde er nooit echt bij. Op een schip paste hij nog het minst in de gemeenschap, nog minder dan in de haven, in de bottelarij of op fabriek en kantoor, en juist op een schip dacht hij telkens weer de ware romantiek te zullen vinden.
Isaäc wil het onmogelijke, maar net omdat hij brilt, kan hij de andere mensen die hij bewondert, die nu in zijn ogen een droomjob hebben, niet zijn.
De frustratie je droom, je droomjob niet te kunnen bereiken, wordt extra pijnlijk voor Isaäc wanneer blijkt dat hij nu iemand zal ontmoeten die ondanks zijn ‘brilletje’ zijn grote droom toch kan waarmaken. En welke fantastische droom! Willen we niet allemaal zo graag iets uitzonderlijks doen, iets dat nog nooit iemand anders gedaan heeft?
De aankomst van de bromfietser op volle zee is niet alleen een stunt van jewelste voor de bromfietser, het is ook een ware tour de force voor de schrijver. Hoe slaagt Biesheuvel erin om het ongeloofwaardige geloofwaardig te laten klinken – hoe creëert hij die bereidwillige opschorting van ongeloof bij zijn lezers? Biesheuvel heeft aan deze scène in elk geval nog bijzonder hard gewerkt. Hij zorgde er eerst voor dat je als lezer als het ware mee op het achterdek van het schip staat – de verteller spreekt de lezer indirect aan en wijst hem op iets wat we allemaal al eens gezien hebben in het echt of in films: ‘de weg’ die gevormd wordt door het schroefwater achteraan het schip. Het wordt bijna een verhaaltje in het verhaal – met ‘een drenkeling’ in de hoofdrol, opnieuw als het ware terloops tussen ronde haakjes geplaatst:
Het was nu al twee uur na middernacht, maar Isaäc bleef staan omdat het een maanheldere nacht was, je kon alle bekende sterren van het zuidelijk halfrond duidelijk zien en het gevaarlijk wit bruisende schroefwater achter het schip (wie uren op een achterdek van een varend schip in volle zee heeft gestaan, weet dat schepen bij nacht en ontij, overdag, in de regen of in de mist, in poolstreken of in de tropen, in grijs, groen of helder blauw water altijd en altijd over een witte weg varen, die weg loopt van de horizon naar de schroef, een drenkeling die een kwartier later de baan kruist ziet de weg niet meer).
De auteur voegt na een andere aanspreking van de lezer die al in de tijdschriftversie stond – ‘als je goed keek zag je‘ – hier en daar nog wat extra maritiem vakjargon toe: een ‘wegloevend schip’, ’trossen’, ‘railing’, ‘vadem’ die het waarheidsgehalte moeten verhogen: we zijn wel degelijk op een schip, de verteller is geen leek, maar een deskundige terzake; en er komen verder nog enkele, subtiele aanduidingen bij die erop wijzen dat we meekijken met Isaäc: ‘duidelijk’, ‘inderdaad’, ‘bruuske’, ‘Gevaarlijk!’ …
Er stond een heerlijke zoele wind. Als je goed keek zag je inderdaad de horizon of iets dichterbij het lichtje van een wegloevend schip, dat, was Isaäc een uur eerder geweest, recht op hem af was komen varen.
Bovendien staat er nu ook een ironische vooruitwijzing die wat er straks staat te gebeuren misschien wel in een nieuw perspectief plaatst:
Maar, zoals blijken zal, de zintuigen kunnen ons bedriegen. Er zijn filosofen die beweren dat alles wat is, inbeelding is en het tegendeel valt ook niet te bewijzen!
En dan is er de manier waarop de man met zijn bromfiets via een touwladder aan boord komt. Die hele onderneming wordt nu dankzij enkele rake, grappige metaforen zintuigelijk aannemelijker gemaakt:
Hij stuurde zijn brommer op heel merkwaardige wijs en uiterst voorzichtig naar de touwladder toe, op zijn brommer gezeten gedroeg hij zich tegenover de gladde scheepswand als een bokser die zijn tegenstander in de ring nog even aftast, licht schudden met het bovenlichaam, trappelen met de voetjes en afwerende of juist agressieve gebaren met de armen maken en toen sprong hij hop! in één keer met brommer en al op de touwladder.
Isaäc wil nu natuurlijk de bromfietser zijn, of toch het op één na beste: zijn ‘bijrijder’. Hij doet in elk geval zijn stinkende best om de man te overtuigen hem mee te nemen. Het levert een grappige maar intrieste conversatie op met de fantastische recordjager en held die (natuurlijk) op een sisser afloopt. Het is een passage die, op twee spellingskwesties na en de interpunctie van de aanhalingen, niet meer werd aangepast door de auteur, maar die ik hier graag citeer om erop te wijzen hoe Biesheuvel het kopieergedrag van Isaäc op grappige wijze te kijk stelt:
Toen nam hij afscheid van Isaäc. Deze vroeg of het niet mogelijk was, dat hij de rest van de tocht als bijrijder op de bromfiets meemaakte. ‘Ik kan bijvoorbeeld de weg wijzen, want ik heb veel gevaren,’ besloot hij zijn vraag. Maar de man schoot in de lach. ‘Je zou eerst jaren moeten oefenen,’ zei de man, ‘maar als ik per se wilde nam ik je mee. Ik kan zo goed sturen en mijn banden nog zover oppompen dat het lukken zou, maar ik heb er geen zin in. Wat heb ik met jou te maken? Ik rij nu al maanden op zee en de laatste week zou jij je plotseling bij me voegen? Wat zou dat voor zin hebben? Het is mij nu eenmaal om een éénmans-record te doen. Ik kan de mensen bij het eindpunt toch niet uitleggen, dat jij er pas op het laatst bent bijgekomen? Ik zou trouwens ontzettend mijn best moeten doen om de brommer met twee man rijdende te houden. En ik heb nog nooit geoefend met een tweede man. Weet ik veel wat voor onverwachte bewegingen jij kan maken? Het is immers zaak om als het ware luchtigjes over het water te dansen,’ ging de man voort, ‘heb je bijvoorbeeld verstand van koorddansen?’ vroeg hij. Isaäc, die de zin van de vraag niet helemaal begreep, zei van nee. ‘Nou,’ zei de man, ‘je moet voortdurend met de bromfiets balanceren en je moet je banden zo hoog mogelijk op de golven houden.’ Toen nam hij afscheid en daalde met zijn brommer de trap weer af.
Op het einde van het verhaal brengt Biesheuvel wel nog een belangrijke wijziging aan. In de oudere versie ziet Isaäc de volgende avond ‘meeuwen’. De schrijver maakte er ‘albatrossen’ van:
Isaäc keek naar een van de zeevogels en wenste net als dat beest te kunnen vliegen en staan waar hij wilde. Hij wilde vliegen achter de schepen aan of ver weg over de horizon. Zonder dat hij er zelf erg in had, begon hij de bewegingen van de vleugels der albatrossen in de lucht na te doen.
Albatrossen maken doordat ze – dixit Wikipedia – “vrijwel hun hele leven doorbrengen boven de zee” niet enkel hun aanwezigheid bij het schip midden op zee geloofwaardiger. Doordat ze “behoren tot de grootste vliegende vogels” – de spanwijdte van de kleinste soort is 175 cm, die van de grootste bijna het dubbele – is wat Isaäc nu doet waarschijnlijk ook aannemelijker. Zonder dat hij het zelf beseft, imiteert hij de zeevogels. Beeldt hij zich in dat hij een albatros is? Mag hij nu wel mee? Zijn (ongetwijfeld groteske) bewegingen zijn in elk geval zo overtuigend dat het een toevallige getuige doet … giechelen:
Hij giechelde, want hij zag dat Isaäc stevig met zijn voeten op dek stond…
Misschien doet het einde met deze andere zeevogel menig lezer nu ook denken aan een van de bekendste gedichten van de Franse dichter Charles Baudelaire: ‘L’albatros‘ (< klik voor het origineel gedicht met vertaling). Zal Isaäc straks ook bespot en vernederd worden zoals deze door de bemanning gevangen vogel? Dat gebeurde trouwens al toen hij ze vertelde van zijn ontmoeting met de bromfietser. De lezer van de verhalenbundel In de bovenkooi kan ook terugbladeren naar het motto dat de verhalen voorafgaat, dat een soortgelijk wreed gedrag van matrozen beschrijft tegenover een soort grote meeuwen, bijna zo groot als zwanen: “goilans”. Maar deze soort is dan ook weer te onbekend om ze in het verhaal te gebruiken:
Uitgelachen en bespot en gedood worden is dan wel het lot van de albatros in het gedicht van Charles Baudelaire, daar stelt de schrijver in de laatste strofe expliciet dat dit het lot is van de kunstenaar en hemzelf in het bijzonder: “De Dichter is gelijk die prins der hemelkringen”. Is dat ook wat Biesheuvel hier parabelgewijs wil duidelijk maken? Is wat Isaäc overkomt het lot van jonge mensen en vooral van hemzelf die niet weten richting te geven aan hun leven? Niet weten wie ze moeten navolgen om gelukkig te worden?
Toch is het lot van Isaäc in het verhaal nog van een totaal andere orde. In de eindscène met de albatrossen verandert Biesheuvel subtiel het perspectief van waaruit de lezer de gebeurtenissen bekijkt. Je ziet wat er gebeurt nu niet langer door de ogen van Isaäc, maar je weet plots veel meer dan hem: hij doet zonder dat hij dat zelf beseft de (grootse) bewegingen na van de albatrossen. Waarom hij dat doet, komt de lezer niet te weten. Het verhaal eindigt met wat een toevallige getuige weet en ziet: ‘hij zag dat Isaäc stevig met zijn voeten op dek stond…’ Door die perspectiefwissel komt er een verrassend einde: een twist ending. Als lezer moet je het hele verhaal nu herinterpreteren. Je beseft nu dat de bromfietser die Isaäc heeft ontmoet en gesproken niet bestaat – ook niet in de fictieve werkelijkheid van het verhaal. De bromfiets en zijn berijder zijn het product van de zieke geest van Isaäc. Als Isaäc zich de ene nacht – ’twee uur na middernacht’ – inbeeldt – ‘de zintuigen kunnen ons bedriegen’ – dat hij een bromfietser op zee ziet en de volgende nacht – ‘zonder dat hij er zelf erg in had’ – weg lijkt te willen vliegen met de albatrossen … Is de volgende stap dan niet dat ze je opsluiten in een gesloten inrichting voor geesteszieken? Hoe deze waanzin te verklaren? Kan eenzaamheid je gek maken?
Hij had het gevoel dat hij een eenzaam man was en langzamerhand kwam hij tot de ontdekking dat het wel altijd zo zou blijven.
Feit is dat Biesheuvel zelf ook een bijzondere levensloop als jonge man erop had zitten, vooraleer zijn debuut verscheen – inclusief een zeemansverleden én psychiatrische opnames (zie tekst in vetjes):
“In 1951 werd [J.M.A Biesheuvel] leerling van het Groen van Prinstererlyceum in Vlaardingen; hij koos voor de gymnasiale afdeling. Tijdens de schoolvakanties maakte hij twee maal reizen als ketelbink. In 1956 werd hij wegens ‘eigenzinnig gedrag’ van school verwijderd. Nadat hij voor het staatsexamen was gezakt, ging hij naar het Stedelijk Gymnasium te Schiedam, waar hij zijn gymnasium-alfa-opleiding (1959) afrondde. Op die school leerde hij Eva Gütlich kennen, die zijn vriendin werd en met wie hij in 1979 is getrouwd.
Biesheuvel vervulde na zijn examen zijn militaire dienstplicht (1959 – eind 1960) en begon daarna in 1961 zijn rechtenstudie te Leiden, met als bijvakken Russische taal en Russisch recht. Met de hoogleraren Huib Drion en Karel van het Reve kreeg hij een speciale band. Bij de colleges van laatstgenoemde ontmoette hij Maarten ’t Hart: die ontmoeting was het begin van een langdurige vriendschap. Hij studeerde af in 1969. In 1965 had hij een maandenlange tocht gemaakt als steward op een cruiseschip. Het jaar daarop moest hij, op grond van manische verschijnselen, enkele maanden worden opgenomen in de psychiatrische inrichting Endegeest te Oegstgeest. In 1969 zou hij opnieuw enige tijd worden opgenomen.
Na zijn afstuderen volgde Biesheuvel een postdoctorale cursus bibliotheekwetenschap te Amsterdam (1970-1972). Zijn eerste betrekking had hij bij het Europees Vertalingencentrum aan de Technische Universiteit in Delft (1970-1971). Daarna werd hij hoofd van de leeszaal van de bibliotheek van het Vredespaleis te Den Haag, waar hij tot eind 1973 heeft gewerkt.
(Anton Korteweg in Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur).
In de bovenkooi is in dat opzicht een pracht van een titel. Het verwijst enerzijds letterlijk naar de zeeverhalen die in de debuutbundel talrijk aanwezig zijn – en waarvan het verhaal In de bovenkooi er een van is: een kooi is immers – hoeft het gezegd – een bed op een schip; de bovenkooi is dan de bovenste van (meestal) twee boven elkaar geplaatste bedden op een schip. Maar misschien verwijst bovenkooi ook – net zoals bovenkamer – figuurlijk naar het hoofd, de hersenen. En ja, we zitten in deze verhalenbundel ook veelal in de merkwaardige, wonderlijke, zieke hersenpan van het hoofdpersonage te kijken – en dat is veelal meer een kooi, een gevangenis, dan een kamer. Dat is in de bundel onmiddellijk duidelijk. Het eerste verhaal van In de bovenkooi – De heer Mellenberg – begint zo:
Acht jaar geleden achtte men het voor de eerste maal dienstig mij naar een gekkenhuis te brengen. Ik werd ondergebracht in ‘mannen E’. Tegenwoordig ‘heren E’. Toen ik een beetje beter was en met andere mensen mocht praten dan met de meest zware zotten van ’t paviljoen (deze werkelijkheid laat zich met geen pen beschrijven en ik laat een poging daartoe ….
Het tweede verhaal – De beo – begint met de zin:
Wie ’s avonds om halftien de deur van het kamertje van Jacob B. had opengeworpen, had kunnen zien in welke krankzinnige tweestrijd hij zich bevond (…)
De lezer van de bundel leest het begin van Brommer op zee, het derde verhaal, daardoor ongetwijfeld op een heel andere wijze dan wie het verhaal leest in een tijdschrift tussen andere verhalen van andere schrijvers:
Isaäc stond al uren op het achterdek. Hij was een aardige, maar een beetje vreemde jongen (…)
Biesheuvels debuut In de bovenkooi (1972) werd – zoals gezegd – een megahit. De auteur zou in de jaren 70 en 80 de ene verhalenbundel na de andere publiceren en een gevierd schrijver worden, ondanks een bijzonder ernstige bipolaire stoornis die hem menigmaal in een psychiatrische inrichting deed belanden. In 2007 kreeg J.M.A. Biesheuvel de P.C. Hooftprijs voor zijn volledig proza-oeuvre – in het juryrapport staat onder meer: “Met zijn verhalen, die het autobiografische en het fantastische op een zo wonderbaarlijke manier met elkaar vermengen, heeft hij een unieke en onverwisselbare bijdrage geleverd aan de Nederlandse literatuur.” Brommer op zee is daar een subliem voorbeeld van. Niet de embryonale tijdschriftversie, dus, maar het verrassend diepzinnig surrealistische verhaal dat het levenslicht zag in de debuutbundel In de bovenkooi, 22 herdrukken beleefde en opgenomen werd in talrijke verzamelbundels.
Brommer op zee in mijn lessen Nederlands, 6aso – pdf
Nog over ‘Brommer op zee’
De reden waarom ik anno 2024 dit verhaal herlas, heeft alles te maken met een boek dat ik net uit heb. Een van de laatste scholieren uit mijn schoolcarrière was Wolf Taveirne. In december 2012 pleegde hij zelfmoord, nauwelijks een half jaar nadat hij bij mij mondelinge examens Nederlands en Engels had afgelegd, examens waarin hij na een – zacht uitgedrukt – turbulent jaar, tweemaal de beste leerling van zijn klas bleek te zijn. Twaalf jaar na zijn dood, schreef zijn zus, auteur Lara Taveirne, nu Wolf – een prangend, oprecht, integer, onthutsend boek over het leven en de dood van haar tien jaar jongere broer en het immense, onpeilbare verdriet van haar familie. In het dagboek dat Wolf van zijn laatste dagen bijhield, blijkt Brommer op zee een niet onbelangrijke rol te spelen …
Lara Taveirne, ‘Wolf’ – Wolfs laatste reis
Op zoek naar J.M.A. (Maarten) Biesheuvel
Lezen ➠
Laat een reactie achter