Vandaag, 13 februari, de honderdste geboortedag van de dichter, schrijver en huisknecht Jan Arends, ontving ik een verhelderend artikel van Erik Schaap over de oorlogsjaren van Arends, die zich in de oorlog in Amsterdam in een impulsieve bui blijkt te hebben aangemeld bij de Kriegsmarine, zo werd duidelijk uit het CABR-dossier van Arends in het Nationaal Archief. Maar even snel bedacht Arends zich en sloeg op de vlucht, zwervend door Nederland. Zijn armoedige zwerversbestaan vormt de onderbouwing van een aantal van zijn verhalen en gedichten.
In mei 1943 ziet Arends vanaf de pont op het IJ het imposante gebouw van de Kriegsmarine, die gevestigd is in het Tolhuis. Nieuwsgierig loopt hij er naar binnen. Voordat hij het weet ligt er een vragenlijst onder zijn neus, die hij argeloos ondertekent. Hij laat zich enkele dagen later zelfs keuren. ‘Hierna werd het mij duidelijk, dat ik niet goed had gehandeld en besloot in geen geval bij de Duitse Kriegsmarine in dienst te gaan,’ aldus Arends in een verhoor begin 1948 dat in het dossier is opgenomen. Uit het verslag van de ambtenaar komt Arends naar voren als een excentrieke figuur, iemand die ‘niet normaal’ is. Arends is inderdaad een bijzondere jongen. Zijn vader heeft hij nooit gekend en zijn moeder, die aan reuma leed, heeft hem al op jonge leeftijd in een pleeggezin ondergebracht. Hij heeft er over geschreven in de postuum verschenen verhalenbundel Ik had een strohoed en een wandelstok (1974).
Hij probeert met een smoes van de Kriegsmarine af te komen: ‘Nu heeft hij een baan gevonden als muzikant en trekt hij zijn aanmelding bij de Weermacht in. Daarmee vervalt de noodzaak voor een politieke beoordeling. Heil Hitler!’ staat er in een brief van 29 juni 1943 van het Arbeitsbereich aan de Weermachtcommandant in Amsterdam. Het enige beroep dat Arends heeft is schoenmaker. Hij heeft het vak geleerd in Huize Ora et Labora, een katholiek internaat in Rijswijk, waar hij de latere fotograaf Gerard Fieret leerde kennen.
Arends huurde in de tijd van zijn aanmelding bij de Kriegsmarine een kamer in de IJselstraat op nummer 1. Gedachten aan het verhaal ‘Lente/Herfst’ (1955) (later ‘Vrijgezel op kamers’) dringen zich op. Het verhaal over de sadomasochistische huurder die in het machtsspel met zijn hospita het ‘wijf’ tot waanzin drijft. Zonder zijn huurschuld te hebben betaald verlaat hij zijn kamer in de IJselstraat. Er volgt een zwerftocht door Nederland. Een moeizaam, armoedig en hongerig bestaan. Van de ene plaats naar de andere. Van Amsterdam naar Haarlem, van het Friese Rottevalle naar Den Haag, waar hij in 1943 in de Celebesstraat terechtkomt bij de familie Frauenfelder, die meer door de oorlog getroffen kinderen opneemt. ‘Hij zat onder de schurft en hij had luizen’, vertelde Marjan Frauenfelder mij in 2001 toen ik aan de biografie van Arends werkte (Angst voor de winter, 2003, tweede, herziene druk 2014). Erik Schaap heeft uit het CABR-dossier nog tal van adressen weten te achterhalen. Laan van Meerdervoort 424 is een ander Haags verblijfsadres uit de oorlogstijd.
Arends zwierf van Voorthuizen naar Den Bosch, waar hij werd opgepakt wegens ‘landloperij’. Na zijn vrijlating belandt hij weer in Den Haag, Warmond, Voorthuizen, Rijnsburg. Het is nauwelijks voor te stellen wat voor leven dat geweest moet zijn. Uit de bundel Gedichten (1965):
Ik ben
de honger
van voedsel,
ik ben
de dorst
van het drinken,
ik ben
het drinken
van water.
En het bekende gedicht dat begint met de strofe:
Ik ben een arme man
en ik verdien
mijn dagelijks brood
in schande.
Het gedicht eindigt met de regels:
Mijn dag verstrijkt
in regelmaat van schande.
Ik ben een arme man
en alle leven doet mij zeer.
Na de oorlog laat hij zich opnemen in de psychiatrische instelling Endegeest in Oegsteest. Eindelijk rust. Hij schrijft er gedichten en verhalen. In 1968 wordt hij opgenomen in de Valeriuskliniek en na enige tijd doorverwezen naar het Willem Arntsz Huis in Utrecht. Daar schrijft hij zijn meest succesvolle verhaal ‘Keefman’, opgenomen in de gelijknamige bundel uit 1972. De bijtende tirade van een psychiatrisch patiënt tegen zijn psychiater. ‘Jij kunt helemaal niet genezen!’ De bundel verscheen twee jaar voor zijn zelfmoord, de sprong op 21 januari uit zijn kamer aan de achterkant op de vijfde verdieping van Het Nieuwe Huis, naast de huidige bibliotheek aan het Roelof Hartplein in Amsterdam. Daar sprak ik laatst een jonge leraar Nederlands, die lesgeeft aan een gymnasium in Almere. Het was een dag na 21 januari. Ik vertelde hem over Jan Arends. ‘We zijn nu in de klas met Keefman bezig,’ zei hij. ‘Geweldig!’ zei ik. ‘En vergeet zijn gedichten niet.’
Laat een reactie achter