
Toespraak door Lia van Gemert bij de onthulling van de schrijverssteen voor G.A. Bredero in De Nieuwe Kerk Amsterdam, 16 maart 2025
Alles is liefde: dat motto past perfect bij Gerbrandt Adriaenszoon Bredero: alles wat hij schreef – of het nu rauwe, volkse taferelen waren, smachtende liefdesliedjes of diepgelovige overpeinzingen, hij deed het uit liefde: voor zijn stad, voor de taal en voor iedereen om hem heen, zelfs voor ons hier vandaag. Want Bredero was wat je noemt een mensenmens, met interesse voor alle facetten van het leven.
Daar kreeg hij volop mee te maken. Hij werd vandaag 440 jaar geleden geboren in hartje Amsterdam, op de hoek van de Nes en het pleintje bij De Brakke Grond, in een middenstandsgezin; zijn vader is schoenmaker. Zijn ouders waren in deze Nieuwe Kerk getrouwd; hij zal zijn hele leven bij hen blijven wonen, vanaf zijn 17e op de Oudezijds Voorburgwal.
Hobby
Amsterdam zit in een spectaculaire groeistuip: door de oorlog met Spanje stromen duizenden vluchtelingen uit het zuiden binnen. Ze zijn welkom, want ze brengen geld en handelscontacten mee en ook een vastberaden vrijheidszin. De stad pakt het gretig op: er komt een Beurs, op de Dam, en een wisselbank. En de grachtengordel wordt aangelegd, want al die mensen moeten ergens wonen. Maar niet iedereen komt met geld, dus armoede en criminaliteit groeien ook. Daarom worden sociale voorzieningen uitgebreid en strafmaatregelen ingevoerd, tegen bedelaars bijvoorbeeld.
Het is een drukte van belang; de straten krioelen van oude en nieuwe Amsterdammers. Bredero ziet het allemaal, terwijl hij de standaardopleiding voor middenstanders volgt en daar vooral boekhouden leert en Frans, de handelstaal. Maar de handel wordt het niet: hij wil iets artistieks en wordt kunstschilder. In zijn vrije tijd schrijft hij gedichten, liedjes en toneelstukken. Schrijven was toen nog geen beroep, hoogstens kreeg je wat betaald voor een gelegenheidsgedicht, bij een bruiloft of zo. En misschien kende je een paar mecenassen die je af en toe wat toestopten. Schrijven was een hobby, je moest het gewoon leuk vinden.
Wijs beleid
Bij Bredero spat het plezier ervan af. U kunt het gemakkelijk zelf lezen in de gratis toegankelijke Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren, de DBNL. En zodra je begint te lezen, pakt hij je vast en trekt je zijn wereld in vol plastische, kleurrijke tafereeltjes. We hebben helaas geen schilderijen of tekeningen van hem over, maar je wordt er nieuwsgierig naar want zijn visuele talent blijkt uit wat we wél hebben: zo’n 200 gedichten en liedjes, 13 toneelstukken en een paar verhandelingen. Een enorme berg teksten, geschreven tussen 1610 en 1618; gemiddeld zo’n 25 dichtregels per dag, 25: haalt u dat met Sinterklaas?
In Amsterdam hangt intussen een optimistische sfeer, want een bestand met Spanje heeft de oorlog op pauze gezet. Ook Bredero heeft hoge verwachtingen:
Tot sulcken grootheyd sal Amstelredam noch komen,
Dat sy in [voor]treff’lijckheid sal overwinnen Romen.
Wij worden zo beroemd dat iedereen – Moren, Turken, Perzen – graag zaken met ons komt doen. En met Gods hulp en een wijs beleid zullen we ook de Spanjaarden verslaan.
Meester
Verstandige daadkracht, daar gaat het om. Bredero neemt zelf ook verantwoordelijkheid: hij wordt vaandrig bij de bewapende burgertroepen, de schutterij. Een vaandrig moest een jonge, sterke vrijgezel zijn, die de groepsvlag omhoog kon houden en tegelijk een wapen kon hanteren. Desnoods moest hij de vlag met zijn leven verdedigen. ‘Durf ik dat wel’, vraagt Bredero zich af, maar dan schept hij moed: ‘kom op, joh, wees niet bang om te vechten en als er over je gepraat wordt, tsja, je kunt het niet iedereen naar de zin maken.’ We weten overigens niet of hij echt in actie is gekomen.
Er is vaak gedacht dat Bredero een simpele volksjongen was, een losbol zonder veel opleiding. Maar dat klopt niet. De schutterij kostte geld: je moest je bewapenen en je moest trainen. Bredero nam jarenlang schermlessen. Verder moest je bekend staan als betrouwbaar burger want de schutterij was afhankelijk van discipline. Zijn reputatie moet dus goed geweest zijn, anders was hij niet gevraagd. Daarbij hielp het wel dat zijn vader al bij de schutterij zat en intussen ook investeerde in onroerend goed in de stad.
En wat betreft opleiding: Bredero kende geen Latijn of Italiaans of Spaans, maar hij was intelligent en leergierig. Om niet teveel op te scheppen, zei hij dat hij weinig Frans kende, maar hij beheerste het juist heel goed en las Franse vertalingen van allerlei teksten, van de klassieke oudheid tot zijn eigen tijd. Verder luisterde hij naar verhalen die verteld werden, want ook die waren bruikbaar voor zijn eigen werk. Er is één groot verschil met kunstenaars van vandaag: je hoefde niet origineel te zijn. Sterker nog: er werd verwacht dat je varieerde op bekende thema’s. Imiteren en improviseren stonden voorop en Bredero was er een meester in.
Het echte leven
Hij wordt lid van een literaire club, de rederijkerskamer De Eglantier. Daar dragen de leden aan elkaar hun poëzie aan elkaar voor en verder organiseren ze toneelopvoeringen. Hier kiest Bredero dat bekende motto ’t Kan verkeeren: niets is zeker in het leven, morgen kan alles anders zijn. Hier maakt hij ook zijn eerste grote klappers: de Klucht van de koe en de Klucht van de molenaar. In de eerste verkoopt een domme boer, aangemoedigd door een slimme dief, zijn eigen koe en geeft de winst ook nog eens aan de dief af. In de tweede klucht denkt een geile molenaar stilletjes een nachtje te kunnen vrijen met een onverwachte logee uit de stad, maar deze dame verzint samen met de molenaarsvrouw een list en ze nemen hem flink te grazen. Het publiek lacht zich rot om die volkstypes die hun hoofd op hol laten brengen en zo in de problemen komen. Als je je mee laat slepen door je verlangens, ga je stomme dingen doen, het zal de rode draad in Bredero’s werk worden.
Ook zijn liedjes zijn al snel populair. U kunt een aantal ervan nog beluisteren via de site Nederlandse Liederenbank en dan zal u opvallen dat Bredero melodieën kiest die goed in het gehoor liggen en passen bij de stemming van zijn teksten. De liedjes worden overal gezongen en als Bredero’s vriend Vander Plasse ze uit gaat geven, raken ze nog meer verspreid: zowel jonge als oudere lezers kopen de boekjes graag. Ze krijgen pakkende verhaaltjes over mensen die je gewoon op straat kunt zien. Dat het authentiek lijkt is belangrijk, zegt Bredero, precies zoals goede schilderijen ook dichtbij het echte leven komen.
Kruipend naar huis
Een mooi voorbeeld is Boerengezelschap, waarin plattelandsjongeren de bloemetjes buiten zetten in een café in Vinkeveen. Ze hebben zich piekfijn opgedoft: de meisjes hebben elkaar spulletjes uitgeleend; de jongens hebben hun stoere kakelbonte kloffie aan: rood, wit, groen, paars en blauw. Uitgezonderd ééntje – Arent Pieter Gijsen, die komt in een modern, keurig donker pakkie. We zien het voor ons. In het café wordt flink ingenomen, er wordt gezongen, gedanst en gedobbeld en iedereen wil het hoogste woord hebben. U voelt het al: dat gaat mis. Laat het nou juist die moderne Arent zijn die chagrijnig wordt en zijn mes trekt. In de knokpartij die volgt steekt Arents vriend Kloen woedend een Vinkeveense boer dood. Wegwezen!, denken de meisjes, en de verteller ook. Hij weet dat je beter uit kunt gaan in de stad: ‘Gij verstandige heren en burgers, blijf weg bij die boerenfeesten; drink liever een roemer wijn met mij.’
O.k., dan gaan we naar de stad. Zijn ze daar beschaafder? In het liedje Haarlemse droge harten vinden we nog een drankritueel. Een groep Amsterdammers wil dorstige Haarlemmers onder de tafel drinken. Natuurlijk gaan ze de wedstrijd winnen, want ze vormen een goed team, ze zijn een leger, met een kolonel, een kapitein, een sergeant enzovoort. En dan hun vaandrig, die staat erom bekend dat hij wel drie, vier dagen achter elkaar kan drinken! Maar wie er ook zal winnen, het zal gezellig blijven. Deze ‘heren’ lijken zich dus beter te kunnen beheersen, maar ze zullen natuurlijk even dronken worden als de boeren hierboven en lallend en kotsend over straat wankelen. Bredero woonde overigens zo dicht bij de kroegen dat hij kruipend naar huis kon.
Hitsige mannen
In dit type liedjes zien we de vrolijke, brallende Bredero, die lacht om slemp- en vechtpartijen. Dat heeft hem wel de reputatie van kroegtijger bezorgd, al tijdens zijn leven. ‘Nee, ik ben geen dronkelap’, zegt hij in een brief aan een jonge vrouw die hij het hof maakt. ‘Ja, excuus, pas geleden heb ik in Haarlem teveel ingenomen, maar dat ging zoals bij kalveren die na de winter huppelend de wei ingaan. Normaal zit ik als een kluizenaar thuis en respecteer ik daar rust die mijn ouders graag willen.’ Hmm, geloofde deze vrouw het? In elk geval werd het niets tussen hen.
Dat hij hard werkte is zeker waar, anders had hij naast het schilderen nooit zoveel kunnen schrijven. Maar hij heeft dat imago van de losbol ook wel uitgelokt, met al die volkse tafereeltjes, waarin bovendien vaak erotiek opduikt. Denkt u alleen maar aan het markante standbeeld op de Nieuwmarkt, waar de Spaanse Brabander Jerolimo een Amsterdamse sekswerker probeert te zoenen. Bij de onthulling in 1968 werd er flink gemopperd: ‘onze Bredero is veel meer dan dit volkse gedoe.’ Ja, maar alleen wie hem beter kent, weet dat en erotiek is nu eenmaal boeiend, als het tenminste goed neergezet wordt en dat kon Bredero. Het toneelstuk Spaanschen Brabander heeft er meer voorbeelden van, zoals de oude Byateris, die op haar gouden jaren terugkijkt toen ze ‘vrijers bij hopen’ had: ‘Ik mien as ze mekander met de hand aanraken, ze zouen wel een slinger van hier tot aan Haarlem maken!’ Die dagen zijn voorbij, maar Byateris redt zich wel: ze koppelt nu jonge meisjes aan hitsige mannen. Die heren zijn blij toe, betalen graag en zwijgen verder stille…
Oplichter
’t Kan verkeeren, weet u nog, maar Byateris heeft op tijd slim aan de knoppen gedraaid: de mannen die vroeger voor haar kwamen, verwijst ze nu door naar jonge vrouwen. En ze verkoopt ook oude spulletjes, pas nog aan die rare vogel uit Antwerpen. Die moet trouwens nog betalen… Ook de andere hoeren in de Spaanschen Brabander, zoals Bleke An van het beeld op de Nieuwmarkt, weten rond te komen: ze hebben hun spulletjes beleend bij de lommerd en als ze wat verdienen, halen ze weer wat terug. Zo benutten ze de sociale voorzieningen, hoeven ze niet te bedelen en dus ook niet bang te zijn dat ze de stad uitgezet worden.
De hoeren weten intussen heel goed hoe moeilijk het is om verstandig met je geld om te gaan en niet alleen maar méér, méér, méér te willen hebben. Bredero ziet met zorg hoe overal in de stad geldzucht de mensen in zijn greep heeft. In 1617 laat hij in de Spaanschen Brabander de Amsterdammers genadeloos zien dat dit verkeerd uitpakt. Om ze te waarschuwen gebruikt hij op meesterlijke wijze de Antwerpse bedrieger Jerolimo, een Brabander uit de Spaanse Nederlanden. Die is zelf failliet en heeft geen cent te makken. Op de pof huurt hij een woning en laat daar allerlei huisraad brengen. ‘Ik betaal je nog’, belooft hij steeds, en de winstbeluste handelaren geloven die praatgrage vent, hoewel zijn pak wel een beetje versleten is. Maar als ze dan hun geld komen halen, is de oplichter verdwenen. Zelfs de notaris en de schout kunnen niets uitrichten. Iedereen moet zonder geld naar huis, met de les ‘Al sietmen de luy, men kentse daerom niet.’
Nuchterheid
Het publiek geniet weer, vooral van Jerolimo, met zijn onvervalst Antwerpse taaltje. Eerst lachen ze hem uit: hun ‘schone’ stad mag dan volgens hem niets voorstellen tegenover het ‘keizerlijke’ Antwerpen, en hij mag de Amsterdammers ook maar een ‘vies volkje’ vinden, een stelletje ‘botmuilen’ met een simpel taaltje dat het niet haalt bij het fraaie Antwerps, intussen prikken de hoeren en ook zijn slimme knechtje Robbeknol door zijn mooie praatjes heen en is hij gewoon een kale neet die nauwelijks iets te eten heeft. Maar… hun stadgenoten lopen wel in zijn val en uiteindelijk kunnen de toeschouwers er niet omheen, deze les geldt ook voor henzelf, zoals Bredero in zijn toelichting al zei: ‘Een yder siet uyt, en niemant siet in.’
Bredero verpakt zijn harde kritiek in prachtige taal: het vertrouwde Amsterdams krijgt nu een aantrekkelijke Vlaamse evenknie, geraffineerd Antwerps. De contrasten worden vet aangezet als Jerolimo de Amsterdammers probeert te bespelen. Die scènes ondersteunen het komische effect van die opgeblazen snuiter tegenover de noordelijke nuchterheid.
Liefdespad
Die nuchterheid is maar schijn, wil Bredero zeggen: Byateris en de haren laten zich meeslepen door geldzucht en daardoor denken ze niet helder na. Het is hetzelfde als met de domme boer in de Klucht van de koe: hartstocht benevelt je brein en dan doe je domme dingen. En het geldt ook voor chagrijnige Arent in de Vinkeveense kroeg: je kunt in je moderne outfit wel doen of je bij de tijd bent, als je je woede niet kunt beteugelen gebeuren er ongelukken. Kijk naar jezelf, mensen!
Helpt het? Bredero betwijfelt het. Het optimisme dat Amsterdam wel even de wereld aan zijn voeten zal krijgen, is in 1617 aan het afbrokkelen. In het land laten politieke en godsdienstige meningsverschillen de steden niet onberoerd, zeker Amsterdam niet. En in de verte nadert het eind van die wapenstilstand met Spanje. Bredero bemoeit zich er liever niet mee, hij heeft wel iets anders aan zijn hoofd: de liefde. Daar wil ik tot slot nog kort op ingaan. Ik neem u nog één keer mee naar zijn teksten, want bij gebrek aan andere gegevens moeten we vooral daaruit afleiden hoe het hem op het liefdespad verging.
Liefdesverdriet
Het korte antwoord is: slecht, de liefde was hard voor hem. Hij schreef vaak over een smachtende minnaar. We kunnen dat echter niet rechtstreeks biografisch interpreteren, want hier zien we zo’n voorbeeld van het imitatieprincipe dat kunstenaars toen toepasten. Het gaat om de internationale stroming van de petrarkistische poëzie, waarin de onvervulde liefde centraal stond.
Petrarkistische minnaars verklaren zich slaaf van de vrouw die ze als een godin aanbidden. Die vrouw hoeft niet echt te bestaan, het kan net zo goed gaan om de verwoording van wat passie met een mens doet. Bredero richt zich bijvoorbeeld tot een zekere Margriete. Er is lang gezocht wie zij was, tot bleek dat ze alleen bestond in Franse gedichten die hij vertaald had.
Het overvloedige liefdesverdriet van het petrarkisme brengt ons wel een nieuw winstpunt: het taalregister dat Bredero nu tevoorschijn haalt. Niet meer het platte Amsterdams, maar het Hollands van de gezeten burgerij, dat hij elegant hanteert. Hij zet het petrarkisme soepel naar zijn hand: de ene keer laat hij de minnaar spotten dat macht en rijkdom er niets toe doen als je ’s nachts alleen in je bed moet slapen, de andere keer zwerft hij ’s nachts depressief door het slapende Amsterdam, staart naar de wolken en de maan, en neemt tenslotte dan maar afscheid van het meisje dat hem niet wil. Het is alsof je Ramses Shaffy al hoort:
’t Is stil in Amsterdam
De mensen zijn gaan slapen
[…]
Ik kijk naar de wolken
Die overdrijven
Ik ben dan zo bang
Dat de eenzaamheid zal blijven
Zo zal het helaas gaan. Twee keer gloren serieuze kansen op een huwelijk, in 1616 met de rijke koopmansdochter Tesselschade Roemer Visscher, in 1618 met een andere Magdalena Stockmans. Beide keren klikt het, maar beide keren steekt de oudere generatie een stok in het wiel: deze middenstandszoon is hen te min. Tot zijn diepe teleurstelling, zoals hij verwoordt in gedichten over de ogen van de twee dames, die hem eerst zo stralend aankeken, maar nu niet eens meer zien staan.
Zwerftochten
Vooral die laatste breuk, met Magdalena, heeft tot veel speculaties geleid. Toen alles nog hoopvol leek, in januari 1618, kon hij niet bij haar op bezoek omdat hij met zijn slee door het ijs was gezakt en verkouden thuis moest blijven. Er is gedacht dat hij iets chronisch opgelopen had en dat dat leidde tot zijn plotselinge dood in augustus, maar dat is onwaarschijnlijk want hij heeft in 1618 nog ontzettend hard gewerkt en van alles geschreven, zeker méér dan 25 regels per dag. Had hij zich daarmee uitgeput en trof een hartstilstand hem, of zag hij het niet meer zitten en sloeg hij ondanks zijn diepe godsvertrouwen de hand aan zichzelf? Of had hij ouderwets een paar nachten doorgehaald zoals die dolle vaandrig en bezweek hij aan zijn kater? We weten het niet.
Ik denk dat de sociale afwijzing door de ouders van zijn vriendinnen een grote rol heeft gespeeld en misschien ook wel het gevoel dat hij ondanks zijn grote ijver niet helemaal meetelde in het schrijverscircuit, waar hij als niet-academicus toch een uitzondering bleef. Hij stuitte om zo te zeggen tegen zijn glazen plafond en kon er niet doorheen breken.
Tot vandaag. Vandaag eindigen zijn zwerftochten door de stad en krijgt hij de volle erkenning voor zijn talent. Het is mooi dat het gebeurt op zijn 440ste verjaardag, in deze Nieuwe Kerk, waar Hooft en Vondel al geëerd worden en waar zijn ouders trouwden, en nog mooier dat hij het zelf al voorspeld heeft: ’t Kan verkeeren!
Prachtige toespraak en een genot om te lezen, mijn dank _/\_
Geweldig, Lia, hoe je de bestaande enigszins belegen verhalen en de feiten tot een frisse, hedendaagse ode op GAB weet om te zetten!
Ik heb genoten van alle toespraken bij de onthulling van de schrijverssteen, maar toch het meest van deze!