of hoe Tom Lanoye en Johan Joos in de bundel Maximaal belandden
Tom Lanoye bestormde begin jaren tachtig in Gent het podium als dichter en performer. Hij stond destijds nog midden in het studentenleven, maar had al een ambitieus plan voor ogen: voor zijn dertigste een dichtbundel, een verhalenbundel, een roman én een soloshow. En hij maakte het waar. Het was het begin van een succesvolle en veelzijdige schrijversloopbaan. In 2024 ontving hij de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren voor, in de woorden van de jury, ‘het spektakel dat het schrijverschap van Tom Lanoye al veertig jaar is’.
Midden jaren tachtig, Lanoye was toen nog een Angry Young Poet, kwamen zijn gedichten in het vizier van Arthur Lava, die de bundel Maximaal samenstelde. Hij was niet de enige Vlaming in de bundel, want ook de poëzie van Johan Joos werd door Lava opgenomen. Wie zich in de loopbaan van Tom Lanoye verdiept, verdrinkt bijna in de hoeveelheid informatie uit interviews, studies en besprekingen. Er is zelfs een zeer vermakelijke vierdelige podcastreeks te beluisteren over onder andere zijn beginjaren als auteur, Viva Lanoye. Over de andere Vlaming in Maximaal is veel minder te vinden; Johan Joos lijkt inmiddels wel van de aardbodem verdwenen.
In dit artikel kijk ik terug op de poëzie van de jaren tachtig en ga ik op zoek naar een antwoord op de vraag: hoe kwamen de gedichten van de Vlamingen Tom Lanoye en Johan Joos in de bundel Maximaal terecht? Daarvoor ondernam ik een speurtocht naar een brief uit 1986, waarmee samensteller Arthur Lava zijn zielsverwanten in de poëzie als Tom Lanoye, René Stoute, Joost Zwagerman en Pieter Boskma overhaalde om hun gedichten in de bundel Maximaal te publiceren.
Poëzie en polemiek
Voor de veelzijdige Tom Lanoye begon het allemaal met poëzie en performance. Hij studeerde aan de Universiteit Gent en bestormde als punkdichter de podia van de plaatselijke studentencafés. Geheel volgens de do-it-yourselfmentaliteit publiceerde Lanoye in die tijd zelf zijn gedichten. December 1980, hij is dan 22 jaar, brengt hij zijn eerste dichtbundel uit. In de jaren daarna volgen nog vele bundels.
Na een publicatie bij de Vlaamse uitgeverij Kritak kiest hij voor de Amsterdamse uitgeverij Bert Bakker, waar In de piste (1984) verschijnt. De bundel is thematisch opgebouwd als een circusvoorstelling (‘dressuur’, ‘krachtpatserij’, ‘grand finale’ en als slot: ‘Doek’). Hij was eerder door andere Nederlandse uitgevers benaderd, zo vertelt hij in ‘Vendu! Apologie van een handelsreiziger’, opgenomen in Vroeger was ik beter (1989). De keuze viel op Uitgeverij Bert Bakker vanwege de aandacht voor de vormgeving van hun boeken. Bij die uitgeverij ontmoette hij de jonge hoofdredacteur Mai Spijkers. In de decennia daarna zou Lanoye zijn almaar uitdijende oeuvre toevertrouwen aan Prometheus, de uitgeverij van Spijkers.
In 1985 werd Lanoye bekend bij het lezerspubliek in Nederland door zijn optreden in de destijds spraakmakende en veelbekeken televisieshow van Sonja Barend. Zijn verhalenbundel Een slagerszoon met een brilletje werd dat jaar zijn doorbraak. Hij was niet de enige Vlaming met literaire ambities die de overstap naar de Amsterdamse literaire wereld maakte. Midden jaren tachtig vonden ook andere Vlaamse auteurs van de nieuwe generatie, onder wie Kristien Hemmerechts en Herman Brusselmans, onderdak bij Nederlandse uitgeverijen. Zij kwamen daardoor in het vizier van de literaire recensenten van de toonaangevende Nederlandse dagbladen als de Volkskrant en NRC Handelsblad.
In de jaren tachtig werd Lanoye ook actief als polemist, die voor zijn satirisch-kritische teksten een podium vond in bladen als Humo. De gevestigde poëzie had van hem te duchten, zoals in ‘De lege kamer van Roland Jooris’, gepubliceerd in achtereenvolgens de essaybundel Rozegeur en maneschijn (1983) en in Vroeger was ik beter (1989). Lanoye waarschuwt daarin zijn lezers:
Wees op je hoede voor dichters die je proberen te overtuigen van het overdonderend belang van “het wit tussen en rond hun versregels”, want meestal hebben ze gelijk: wat ze wit lieten is overtuigender dan wat ze hebben geschreven. (Vroeger was ik beter (1989), p. 90)
Met zijn literatuuropvatting tegen de verstilde poëzie van die tijd past Lanoye als dichter perfect bij het nieuwe elan dat in de jaren tachtig opkomt in de Amsterdamse alternatieve poëziescene. Zijn statement tegen het wit in de poëzie sluit aan bij de uitgangspunten van de Maximale dichters. Joost Zwagerman is een van hen. Hij publiceert in de Volkskrant op 6 november 1987 een aanval op de mainstream poëzie van die tijd. Zwagerman beschrijft in zijn het essay ‘Het juk van het grote Niets’ Lanoye’s poëzie als ‘een aantrekkelijk, baldadig, lyrisch en ironisch alternatief […] voor de vroegbejaarde stiltepoëzie’.
Performing poets
Ondertussen veroverde Tom Lanoye in de jaren tachtig het belangrijkste poëziepodium van Nederland. In 1983 nam hij deel aan de Nacht van de Poëzie in Utrecht. Met de blik van nu is deze editie legendarisch te noemen. Studenten Neerlandistiek deden in hun tijdschrift Vooys direct na afloop van de avond uitgebreid verslag van het evenement. Tom Lanoye, Johan Joos en Diana Ozon staan die avond op het podium, afgewisseld door gevestigde namen uit die tijd: Remco Campert, Rutger Kopland en Herman De Coninck. Het is echter geen pais en vree op die gezamenlijke dichtersavonden, zo blijkt uit de opmerking van De Coninck in een enquête in 1983 in het poëzienummer van Maatstaf: ‘Zonder Nachten van de Poëzie zouden dichters als Bart Chabot, Johan Joos en Jules Deelder onbestaande zijn. Erg rouwig zou ik daar niet om wezen.’
Lanoye citeert De Coninck in ‘Pleidooi van een performer’, dat de vorm heeft van een pleidooi voor een rechtbank met een ‘edelachtbare’ en leden van de jury. In dit pleidooi, opgenomen in Vroeger was ik beter, reageert hij met: ‘Dat vind ik, met permissie Edelachtbare, een pissige opmerking.’ (1989, p. 117) Hij onderbouwt zijn pleidooi met de constatering dat De Coninck’s sneer voortkomt uit een hekel aan dichters die performen. Dichters als Tom Lanoye, Jules Deelder en Bart Chabot hebben gemeen dat zij, net als Johan Joos en Diana Ozon, performing poets zijn; zij treden op in rumoerige cafés voor een bij voorbaat ongeïnteresseerd publiek. Die optredens, vaak met muziek, zijn een belangrijk aspect van hun dichterschap, meer nog dan de geschreven gedichten die zij publiceren in tijdschriften en dichtbundels. In haar artikel ‘Revanche van de podiumpoëzie’ stelt Marieke Winkler: ‘Lanoye schreef zijn poëzie dan ook primair voor het podium en met de bedoeling effect teweeg te brengen bij zijn publiek. […] Lanoye wil zijn publiek niet op afstand houden maar juist aantrekken en verleiden’.
De militantste Maximaal: Johan Joos
In de terugblik ‘Maximale jaren’ in zijn essaybundel Collega’s van God (1993) noemt Joost Zwagerman vier dichters, die volgens hem over twintig jaar belangrijke poëzie zullen hebben geschreven: K. Michel, Pieter Boskma, Tom Lanoye en Johan Joos. Over die laatste meldt hij: ‘Johan Joos is op het podium waarschijnlijk de “militantste” maximale dichter.’ De performances van Johan Joos zijn legendarisch en niet in de laatste plaats vanwege de zeer wisselende ontvangst door het publiek.
Johan Joos had als thuisbasis Gent, waar hij net als Lanoye begin jaren tachtig indruk maakte met luidruchtige poëzieperformances in cafés. In 1981 debuteerde hij bij uitgeverij Halewyn met de bundel, gewoonweg getiteld Gedichten. Vervolgens verschenen twee dichtbundels bij uitgeverij Bert Bakker: Steilte (1986) en Stil de grain jaune (1989). ‘In Joos spreekt niet zozeer een wil tot literariteit, maar een verlangen zich in de kreet te bevrijden. Wat hem biologeert is zijn positie in een wereld waarin hij leeft “als een korrel zand / in een betonmolen”, en de vraag wie in die wereld zijn kreet eigenlijk bereikt.’ Aldus Stefan Hertmans in zijn bespreking van Gedichten in de Poëziekrant van het Gents Poëziecentrum. Hertmans wordt geciteerd door een stadsgenoot van Joos, Geert Vandamme op Gandavum, in een overzichtsartikel over de persoon Johan Joos en zijn gedichten.
In 1982, kort na de publicatie van Gedichten, zo memoreert Joris van Casteren in De Groene Amsterdammer van 13 januari 2001, nam Tom Lanoye een interview af met Johan Joos voor De Morgen. Joos bezweert daarin nooit deel uit te willen maken van een literaire groep omdat je dan een deel van jezelf moet verliezen. In 1988 deed hij toch kortstondig mee met de Maximalen, de elf door Arthur Lava bijeengebrachte dichters. Rond de millenniumwisseling gaat Van Casteren voor zijn serie ‘Vergeten dichters’ met dichter en mede-Maximaal Bart Brey in Gent op zoek naar Johan Joos. In 1980 had Brey de gedichten van Joos ontdekt in de Poëziekrant. In dit periodiek op groot formaat was één kant volledig bedekt met slordig neergekalkte verzen van Johan Joos. Brey was direct gegrepen door het rauwe van regels als: ‘Zoals de tram de wereld/ in brokken achterlaat/ wil ik door mijn leven snijden.’ De zoektocht van Van Casteren en Brey in Gent levert niets op; Joos blijft onvindbaar. Een korte film van Joos is er wél, uit 1986, en zo is hij nu online te bekijken, terwijl hij lopend door het desolate Gent van de jaren tachtig zijn poëzie voordraagt.
De ambities van Joos reikten in de jaren tachtig evenwel verder dan Gent. In 1981 trad hij op tijdens de Nacht van de Poëzie in Utrecht. Ongevraagd had hij het podium beklommen om er een performance te geven: ´Toen Joos een half uur later van het podium vandaan ging, was de zaal in twee kampen verdeeld. De ene helft scandeerde in woorddronken vervoering om meer en meer, de andere helft maakte loeiend z’n afkeuring kenbaar’, aldus Van Casteren. In 1982 stond Joos opnieuw op het podium in het muziekcentrum te Utrecht, ook nu voor de Nacht van de Poëzie en ditmaal was hij gevraagd om op te treden. En ook een jaar later maakte hij deel uit van de line-up van de Nacht van de Poëzie en maakte zijn performance wederom veel indruk tussen de andere dichters met hun vaak ingetogen optredens. De satanische poëzievoordrachten van deze Vlaamse punkdichter leken de literaire eindtijd aan te kondigen, aldus Van Casteren.
Poëtische mythe
Uitgezonderd een enkel optreden, zoals bij de presentatie van zijn bundel Majuskel (2009) en in 2011 tijdens de Nacht van de Poëzie in Gent, houdt Johan Joos zich sinds de jaren negentig schuil. Rond zijn persoon is onder dichters een ware poëtische mythe ontstaan. Erik-Jan Harmens noemt hem in zijn recensie van Majuskel in het dagblad Trouw van 23 mei 2009 ‘een levende legende’. Mede-Maximaal Frank Starik blikte tien jaar eerder in Awater terug op de poëzie en de performances van Joos en memoreerde daarin hun gezamenlijke tijd bij de Maximalen in de jaren tachtig. In 2017 geeft dichter Xavier Roelens in Vooys een analyse van de gedichten van Joos, die volgens hem ‘onterecht in de marge van de naoorlogse letteren verblijven’.
In het verslag van zijn zoektocht naar Johan Joos beschrijft Joris van Casteren de ontvangst in de literaire kritiek van de bundel Steilte (1986). Rond de bespreking van deze bundel door Arthur Lava, die kort daarvoor was begonnen als recensent voor NRC Handelsblad, breekt een ware rel uit, aldus Van Casteren: ‘Alleen de dichter Arthur Lava waagde zich aan een serieuze bespreking. Lava was op dat moment, ondanks fluorescerende hanenkam en leren pak, door K.L. Poll als poëzierecensent bij NRC Handelsblad aangetrokken. Was dat voor de keurig traditionele kunstredactie al even slikken, de jubelende recensie over het kladschrift van een of andere Vlaamse punkdichter die dit sujet waagde af te leveren, stuitte op een daverend veto. Lava was woest en gaf zijn pas verworven functie eraan.’
De recensie van Steilte door Arthur Lava verschijnt uiteindelijk in december 1986 in de Boekenbijlage van Vrij Nederland. Lava positioneert in zijn bespreking de gedichten van Joos tegenover de mainstream poëzie van die tijd: ‘opvallend afwijkend van veel van de tegenwoordige poëzie, die gekenmerkt wordt door een overmaat aan steriliteit en geconstrueerdheid’. Joos’ gedichten hebben ‘een sterk persoonlijk en impulsief karakter’. De poëzie is weliswaar onaf en dat levert niet altijd mooie beelden op, aldus Lava, maar vanwege de ‘ongeparfumeerde directheid’ gaat er wel een grote zeggingskracht van uit. Het kan niet anders dan dat Lava vanaf toen de poëzie van Joos op het oog had voor de bundel Maximaal.
Vlamingen in Maximaal
De Maximale dichters zullen slechts eenmaal als voltallige groep bij elkaar komen. Van die gelegenheid is een foto, waarop zij allen poseren. De foto laat een groep jonge en iets minder jonge mannen zien tijdens de presentatie van de bundel Maximaal op 24 mei 1988. Er heerst een jolige sfeer, men hangt wat tegen elkaar aan en een enkeling heeft een zonnebril op. Arthur Lava is het middelpunt en draagt een T-shirt met de slogan ‘Maximaal’. Johan Joos zit uiterst rechts, wat afgezonderd van de rest, op een stoel en kijkt ongemakkelijk in de lens van de fotograaf. Dit typeert zijn geïsoleerde houding in deze groep dichters. Geert Vandamme omschrijft op Gandavum de houding van Joos op de foto als: ‘Hij lijkt wel een mens die voor het eerst met aliens geconfronteerd wordt.’
Mede-Maximaal Frank Starik merkt in zijn terugblik hetzelfde op en constateert in zijn portret van Johan Joos in Awater: ‘Hij voelde zich niet thuis tussen de grote ego’s die het beeld bepaalden’. Joos had volgens Starik een strikte opvatting over poëzie: ‘Gedichten moeten je gegeven worden, de woorden zijn niet van jou, je mag ze niet bezitten. Ze moeten zich aandienen, in de schemertoestand tussen waken en slapen, vanuit de nevels van een grote vermoeidheid. Gedichten die anders tot stand komen, zijn geen poëzie.’
Tom Lanoye wordt in 1988 gevraagd in Bzzlletin naar zijn deelname aan Maximaal en stelt: ‘Ik werk niet samen met de Maximalen […]. Ik ben gevraagd, zoals ik per seizoen zo’n zeven tot acht keer gevraagd word voor een bloemlezing en ik zeg nooit nee. Ik vind dat je dat recht niet hebt. Als je je gedichten publiceert zijn ze vrij. Ik bemoei me er ook niet mee over welke gedichten erin moeten. Een bloemlezer moet maar de verantwoordelijkheid nemen. […] ik vond het heel plezant om bij de Maximalen te zitten. Had ik op voorhand geweten dat ze zoveel herrie zouden verwekken dan had ik zeker nog bewuster meegedaan.’
Lanoye’s deelname aan Maximaal krijgt nog een vervelend staartje als hij in de zomer van 1989 een brief krijgt. Het betreft de aangekondigde avond in het najaar van 1989 in Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht, waar de Maximalen voor het laatst als groep zouden optreden gezamenlijk met Elly de Waard en haar dichtersgroep De Nieuwe Wilden van de Poëzie. Er zijn echter wat onduidelijkheden in de aanloop van deze avond en de advocaat van De Waard stuurt Lanoye een brief over contractbreuk. In Met voorgewende hoogachting, Vroege brieven heeft Lanoye de tekst van zijn brief aan De Waard opgenomen, waarin hij stelt: ‘Ik ben verantwoordelijk voor, noch betrokken bij “de Maximalen”’. Hij vervolgt zijn repliek met: ‘De Maximalen is een door de media opgeblazen brulboei […] Ik vond het een goede grap en een geslaagde stunt, maar ook een goede grap wordt vervelend als je hem twintig keer vertelt. De Maximalen traden één keer op als groep, in de Roxy te A’dam, bij de presentatie van de genoemde bloemlezing. De datum ben ik vergeten, de avond zelf helaas nog niet.’ (2023, p. 35-36)
Bloemlezingen in de jaren tachtig
In de editie uit 1987 van de veelgelezen en roemruchte bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten van Gerrit Komrij is één gedicht van Johan Joos opgenomen, direct gevolgd door vier gedichten van Tom Lanoye. Nog voordat Maximaal in 1988 verschijnt, hebben deze jonge Vlaamse dichters al de selectie van Komrij gehaald. Tegelijk met Maximaal verschijnt ook een andere bloemlezing, samengesteld door Rogi Wieg: Ieder hangt aan zijn gevallen toren. Hierin staan ook gedichten van Lanoye en Joos. Opmerkelijk is dat de gedichten van Joos, waaronder ‘Zoals de tram de wereld’, daarin zijn gepubliceerd in hun oorspronkelijke vormgeving. Wieg heeft werk opgenomen van dichters die na 1980 zijn doorgebroken en (nog) geen grote reputatie hebben, zo meldt hij in de inleiding van zijn bundel. Als overeenkomst ziet hij: ‘De gedichten die ik heb gekozen hebben zeggingskracht en blijven niet steken in vage diepzinnigheden.’
Opvallend is dat Lanoye’s gedicht met de titel ‘Maximaal’ niet is opgenomen in de gelijknamige bundel van de Maximalen. Wel draagt hij het voor op de presentatie van de bundel, zo is te horen op een opname van de VPRO. Het gedicht is zeker geen gelegenheidsvers, want het staat in zijn volgende bundel Hanestaart (1990) en in zijn verzamelbundel De meeste gedichten (2005). Over de bundel Hanestaart, later herspeld tot Hanenstaart, meldt Bertram Mourits in De Revisor (2007): ‘Het zou zes jaar duren voordat Lanoyes tweede bundel verscheen, Hanestaart […]. Ook deze bundel is een zorgvuldig samengesteld geheel, maar de toon is veel persoonlijker dan in het debuut […]. Ze gaan over schrijven, zijn veelal licht melancholisch getoonzet wanneer het over het verleden gaat, en directer wanneer het erotische heden met de geliefde R. ter sprake komt.’ Het gedicht ‘Maximaal’ valt in de laatste categorie met als slot: ‘Geen reden geen verhaal, dan om jou/ te besluipen te bezingen. Opdat je zou/ blijven, en opdat je blijven zou’.
Het begin van een literaire hype
Het begon allemaal in 1986 met een brief van Arthur Lava aan de dichters die hij op het oog had voor de bundel Maximaal. In een interview op 12 maart 1994 met Het Parool en geciteerd in De ontoereikendheid van het abstracte van Jos Joosten, de academische studie over het literaire werk van Lanoye, blikt de dichter terug op zijn deelname aan Maximaal: ‘Van Arthur Lava kreeg ik een brief van wel twaalf kantjes, waarvan ik er hooguit één begreep. Ik dacht eigenlijk dat hij me vroeg voor een bloemlezing. Later bleek het om een literaire stroming te gaan, of beter: een parodie daarop. De Maximalen waren een perfecte hype.‘ (1996, p. 14)
Benieuwd geworden naar de brief uit 1986 van Lava aan de beoogde dichters, volgens Lanoye dus een brief van wel twaalf kantjes, ging ik op zoek. Het Literatuurmuseum, dat de nalatenschap beheert van onder andere Joost Zwagerman, Frank Starik en René Stoute, leek mij als archief het meest kansrijk. Begin december kreeg ik van de hoofdconservator Bertram Mourits een positief bericht op mijn verzoek. In de archieven van René Stoute was de correspondentie tussen Stoute en Howard Krol gevonden. Krol, die onder het pseudoniem Arthur Lava de dichters aanschreef, was gevraagd door Uitgeverij In de Knipscheer om een bundel samen te stellen. Hij stuurde op 7 december 1986 een brief aan René Stoute. De brief is niet de twaalf kantjes die Lanoye zich herinnerde, maar telt niettemin drie pagina’s getypte volzinnen met als aanhef handgeschreven ‘Beste René’ en geeft een interessant inkijkje in de werkwijze en beweegredenen van Lava.
De brief en de daaropvolgende correspondentie tussen Lava en Stoute geven voldoende stof voor nader onderzoek. Niet alleen zet Lava zijn gedachtengoed over de nieuwe poëzie uiteen en verklaart hij wat er in zijn ogen allemaal mis is met het poëzieklimaat van de jaren tachtig, hij geeft in de brief ook inzicht in zijn werkwijze. Zo meldt hij dat hij vijfentwintig (mannelijke en vrouwelijke) dichters heeft gevraagd, die hij typeert als ‘expressief’ en ‘performers’. In de bundel zal uiteindelijk werk van elf dichters worden opgenomen, door Lava in zijn brief aangeduid als De Nieuwe Dichters. De latere titel Maximaal wordt in de brief nog niet genoemd.
Het is interessant om te zien wie er in eerste instantie wel op de lijst stonden, maar uiteindelijk de bundel niet hebben gehaald. Wellicht hebben zij afwijzend gereageerd op het verzoek. Een andere mogelijkheid is dat hun ingezonden gedichten uiteindelijk niet door de selectie van Lava zijn gekomen. In zijn brief aan René Stoute noemt Lava naast Tom Lanoye en Johan Joos ook de Vlamingen Didi de Paris en Herman Brusselmans. Arjen Duinker (die samen met K. Michel in die tijd het duo Aap Noot Mies vormde), Adriaan Bontebal en Jaap Boots staan ook op de lijst, evenals Jána Beeker en Joost Bodenhausen, die publiceerden in het poëzietijdschrift Virus. Mede-oprichter van dit tijdschrift, Paul van der Steen, is door Lava ook op zijn groslijst gezet. En er staan inderdaad vrouwelijke dichters op de lijst. Naast Diana Ozon en Carla Boogaards staan er namen op over wie ik geen nadere informatie kan vinden, maar van wie ik vermoed dat zij gezien hun voornaam ook vrouwen zijn: Jána Beeker, Eva Onrust en Mickey Paoletti.
Uit de teruggevonden correspondentie van Howard Krol met René Stoute blijkt dat er daarna nog het nodige heen en weer wordt geschreven over de keuze van de ingezonden gedichten. In de eerste brief vraagt hij Stoute tien gedichten op te sturen. In zijn tweede brief aan Stoute, op 23 mei 1987, bespreekt Krol zijn voorkeuren voor bepaalde gedichten en daarnaast meldt hij dat niet alle door Stoute aangedragen gedichten volgens hem geschikt zijn voor Maximaal. Krol laat weten pas rond 1 juli 1987 zijn keuze te maken uit de eerste selectie en dit dan aan Stoute voor te leggen. Als oorspronkelijke verschijningsdatum vermeldt Krol in zijn eerste brief ‘najaar 1987’, maar die wordt ruimschoots overschreden; uiteindelijk zal de bundel in mei 1988 worden gepresenteerd.
Slot
Wie blijft en wie verdwijnt, heeft in de literatuur veel te maken met wie opgemerkt wordt en welke auteurs een plek krijgen in de literatuurgeschiedenis. De dichters van Maximaal hebben als groep in de meest recente literatuurgeschiedschrijving, Schrijversmythen. Literatuur en schrijverschap tussen 1880 en 2020, een plek gekregen. Dankzij Gimmick, zo constateert Sander Bax, hebben ‘de Maximalen hun nieuwe positie in het literaire veld verworven. Daarbij hadden ze gebruikgemaakt van een tegelijk klassiek avant-gardistische en zeer eigentijdse mediastrategie’. (2024, p. 305)
In 1993 zat Joost Zwagerman in zijn terugblik ‘Maximale jaren’ er niet ver naast met zijn voorspelling dat de belangrijke poëzie uit Maximaal over twintig jaar van Tom Lanoye, Johan Joos, K. Michel en Pieter Boskma zou zijn. Inmiddels staan K. Michel en Pieter Boskma op de lijst met ‘Moderne Nederlandse dichters’ van de KB Nationale bibliotheek. In de jaren negentig legde Lanoye zich toe op het schrijven van proza en toneel. Tussen 2003 en 2005 pakte hij zijn dichterschap weer op als eerste stadsdichter van Antwerpen. In 2005 verscheen bij Prometheus in de serie ‘Lanoye Hard Gemaakt’ en in een vormgeving van Gert Dooreman de verzamelband De meeste gedichten. Zijn meest recente poëzie in boekvorm is de bundel Vrij wij? uit 2019 voor de poëzieweek met het thema vrijheid. In datzelfde jaar was hij na dertig jaar weer te zien op de Utrechtse Nacht van de Poëzie en liet hij het publiek als vanouds genieten van zijn performance.
Lenny Vos is literatuurwetenschapper en onderzoekt in een reeks artikelen het literaire veld van de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Als eerste deel van dit work-in-progress is het artikel ‘Punk-Poetry. Diana Ozon en het literaire veld van de jaren tachtig’ in 2024 verschenen op Neerlandistiek.
In 1987 bezocht ik voor de eerste keer de Nacht van de Poëzie in Utrecht. Van die editie herinner ik me nog het optreden van Annie M. G. Schmidt (met loep op haar bril las zij voor) en Tom Lanoye. Hij moedigde het publiek aan om, als ze iets goed vonden, om dan ‘boe’ te roepen, en als ze iets slecht vonden, om dan te gaan klappen. Het was weer iets wat anders.
Maar. Wat helaas gebeurde: er was een conservatief deel van het publiek dat, Tom Lanoye weg applaudisserde van het podium. Was het vanwege zijn gedichten (‘ik pijpte hem, hij peep mij’) of gewoon omdat men er nog niet aan toe was?
Ben benieuwd of er nog meer herinneringen zijn aan optredens van Tom Lanoye uit zijn begintijd. In de podcast Viva Lanoye vertelt zijn redacteur Anni Van Landeghem ook over zijn baldadige en controversiële optredens in de jaren tachtig en ze constateert “mensen moesten eraan wennen”.
Een aanvulling betreffende Johan Joos: in 1996 verscheen bij Uitgeverij Voetnoot van Johan Joos de bundel ‘Chanson inutile’, als deel 4 in de serie Eigentijdse poëzie.