Een parlement van eenentachtig professionele lezers, door NRC en De Standaard samengesteld uit de gelederen van literatuurcritici, hoogleraren en docenten letterkunde, en aangevuld met een handjevol publieke intellectuelen en culturati van diverse snit, heeft bepaald wat de beste vijftig Nederlandstalige boeken van de eenentwintigste eeuw zijn.
Deze zoveelste aanzet tot canonvorming roept de nodige vragen op. Wie zijn verantwoordelijk voor de selectie van de deskundigen? Is er gelet op een min of meer representatieve vertegenwoordiging, aan spreiding over de diverse geledingen van het literaire veld, tot aan de rafelranden en uithoeken toe, ver van het veilige midden van ons kent ons? Golden er speciale criteria bij de werving, en zo ja, hoe zagen die er uit? Is er af en toe gefluisterd of besmuikt achter de handpalm gezegd: ‘Nee die niet, bah, die willen we er beslist niet bij hebben!’ Gold dat bijvoorbeeld voor Breukers & Van Willigenburg, het duo dwarsliggers van De Nieuwe Contrabas? Die beschikken wel over een eigen stem, wat je daar ook van vinden mag.
Gepokt en gemazeld door Bourdieu weten we allemaal dat canonvorming een kwestie van macht en machtsuitoefening is, zelfs op het meest simpele niveau van lijstjes samenstellen en publiceren in zogeheten gezaghebbende media die overmorgen bij het oud papier liggen,. Daar willen we graag de vinger achter krijgen.
Male gaze
Mij valt op dat onder de eenentachtig deskundigen de oude garde vrijwel geheel afwezig is. Dat valt te rechtvaardigen; wie op dit moment de zeventig nadert of er al boven is, bleef mogelijk hangen bij gedateerde voorkeuren, wie weet wel bij de veelgesmade Grote Drie, bij de fout verklaarde Lucebert (niettemin hier toch één keer in een individuele toptien genoemd), of bij de anarchistische viezentist Louis-Paul Boon. Eén conclusie van de redacties van NRC en De Standaard bij het opmaken van de balans: dat de oude witte mannen op hun retour zijn (op – de driewerf gelauwerde – Jeroen Brouwers, Cees Nooteboom en Willem Jan Otten na dan), valt misschien in verband te brengen met de afwezigheid van emeriti-professoren en AOW-gerechtigde (maar nog steeds actieve) critici, zoals daar zijn Wiljan van den Akker, Hugo Brems, Gillis Dorleijn, Elsbeth Etty, Dirk De Geest, Mary Kemperink, Marita Mathijsen, Anne-Marie Musschoot, Carel Peeters, Rob Schouten en Bart Vervaeck. Ik vergeet er vast een paar. Uitzonderingen: Hugo Bousset (*1940) en Maaike Meijer (*1949).
Het heeft gewerkt. Siegfried (2001), de (door Rüdiger Safranski hooggewaardeerde) zwanenzang van Harry Mulisch, heeft niet eens de voorronde gehaald. Jan Siebelinks Knielen op een bed violen (2005) en de vele na 2000 verschenen titels van P.C. Hooftprijswinnaar Maarten ’t Hart evenmin. Twee mannelijke babyboomers, die voor de eeuwwisseling literaire prominenten waren en daarna volop actief zijn gebleven, vielen uit de kopgroep. A.F.Th. van der Heijdens lijvige romans Het schervengericht en Tonio worden een paar keer genoemd, maar niet genoeg om feestelijk te worden bijgezet. Het laat zien dat deze reus uit de gratie van de fijn- en voorproevers is geraakt en op lemen voeten is komen te staan. Ook Van der Heijdens generatiegenoot Oek de Jong, dankzij Opwaaiende zomerjurken dé cultschrijver van de jaren tachtig, en in deze eeuw auteur van drie goed besproken en deels ook bekroonde romans (Hokwerda’s kind, Pier en Oceaan en Zwarte schuur) heeft de bovenste vijftig niet gehaald. Maar wacht even: is Oek de Jong hier en daar, in reacties op Hokwerda’s kind en Zwarte schuur, niet beticht van de male gaze? Is dat misschien de reden dat hij buiten de boot is gevallen?
Thermostaat
Dat brengt me bij iets dat misschien alleen mij sterk opvalt: deze lijst van vijftig bestaat in overwegende mate uit werk dat in de pas loopt bij wat op dit moment in nette én verlichte kringen comme il faut is en de eigen normen en waarden bevestigt in plaats van ze uit te dagen. Werk dat niet-grensoverschrijdend is, ongeacht wat de romantische en post-romantische poëtica leert: dat literatuur en kunst juist de grenzen moeten opzoeken, overschrijden en daarmee verleggen, niet alleen in zuiver-artistiek opzicht, maar ook moreel. Wat schuurt en provoceert, wat ‘onleefbare waarheden’ in beeld brengt, om met de gepasseerde criticus en cultuurhistoricus Arnold Heumakers te spreken, lijkt hier met opgetrokken neus terzijde te zijn geschoven; ik denk aan het confronterende werk van A.H.J. Dautzenberg (slechts eenmaal genoemd), aan Geerten Meijsing (helemaal genegeerd), aan De weldoener van P.F. Thomése (een totaal ander boek dan het hoog genoteerde Schaduwkind) en Gstaad van Arnon Grunbergs alter ego Marek van der Jagt. Als we in de huidige Nederlandse en Vlaamse literatuur auteurs hadden van het type Céline en Houellebecq, zouden die vast niet tot heerlijkheid bevorderd zijn. De mainstream van de goede smaak domineert, wat daarentegen een bittere smaak achterlaat is uit het literaire receptenboek weggeschreven.
In een reactie op de drievoudige canonisering van Jeroen Brouwers (Geheime kamers, Het hout en Cliënt E. Busken) schreef Ingrid Glorie op linkedin dat ze die romans ‘te glad’ vond, ‘te veel een herhaling van zetten. Het vroegere werk van Brouwers was in haar herinnering ‘meer intens’. Tegelijk vroeg ze zich af of een roman als Zonsopgangen boven zee (1977) in het post-metoo tijdperk nog wel door de beugel kon. Hoewel ik het met die laatste suggestie geheel oneens ben, zie ik wel dat daar des Pudels Kern ligt, om de uitroep te citeren van Faust als hij gewaar wordt dat de duivel zich in de gedaante van een hond heeft gehuld. Er bestaan romans, Nabokovs Lolita en Kellendonks Mystiek lichaam, om maar twee spraakmakende voorbeelden te noemen, waarvan men al bij verschijning vond dat ze niet door de beugel konden, met echte censuur dan wel pogingen tot canceling tot gevolg.
Dat er vandaag de dag in de lage landen zo weinig schrijvers zijn die tegen de heilige huisjes aan durven schoppen (ik denk niet alleen met weemoed terug aan Boon en Kellendonk, maar ook aan Claus, W.F. Hermans en Reve) heeft alles te maken met de gevoelstemperatuur in de benauwde en benauwende leefwereld van Ons Soort Lezers. De thermostaat staat daar constant op een zuinige en door en door verantwoorde 19 graden. Mag het vuur alsjeblief weer eens opgestookt worden? En als dat niet kan, mag het dan misschien eens vriezen dat het kraakt?
een enthousiasmerende reactie. Literatuur mag niet alleen maatschappij- en elitebevestigend zijn. De zinloosheid van zo een canonisatie? Twee vrouwen van Harry Mulisch wordt afgedaan als slappe kost. Ja, een man mag schrijven over vrouwen en vrouwen uiteraard over het leven van mannen, met mannen…
Leve de canon
Ik hou van canons. Want ze roepen allerlei reacties op, onzinnige maar ook zinnige.
Over smaak valt niet te twisten, wordt er wel eens tegen me gezegd wanneer ik afgeef op de hype rondom Taylor Swift. Maar natuurlijk dient men wel over smaak te twisten.
Maar dat smaak een sociaal gebeuren is, staat buiten kijf. En dat elk sociaal gebeuren iets met macht heeft te maken, staat ook buiten kijf. Bovendien maar dit terzijde, het verschijnsel smaak valt prima in te passen in de theorie van Popper over de zogeheten Wereld Drie. Trouwens ook in de iconologie van de kunsthistoricus en dichter Jan Emmens.
Wat ik wil van kunst, is dat het doorwrocht is, dat het haast een autonoom universumpje is. En dat is niet in logische tegenspraak met de smaaktheorie van Bourdieu. De semantische verbanden tussen het individuele kunstwerk en de sociale smaken worden niet ontkend maar slechts enigszins conflictueus voorgesteld. En conflicten horen bij een samenleving. Daarnaast schaam ik me niet dat ik een bepaalde omnivore smaak ventileer.
Aldus knetteren de letteren gezellig en braafjes voort bij een indifferente temperatuur van negentien-en-een- halve graad Celsius, compromietje tussen de vrouwen- en mannentemperatuur. Ach ja, modes komen, modes gaan. En de Beatles, die hebben we overleefd.
Goede analyse van Jaap Goedegebuure! Dat mensen proberen literatuur in lijstjes te vangen tot daar aan toe – iedereen mag zich met literatuur bezig houden op de wijze die hem of haar past. Maar dat zulke lieden dan de gotspe en Wille zur Macht hebben om zo’n lijst ‘de vijftig beste Nederlandstalige boeken’ van de voorbije vijfentwintig jaar te noemen, kan alleen maar uit de smalle koker van een marketingfenomeen komen dat ooit krant of literatuurkritiek werd genoemd…
Men had tenminste de eerlijkheid kunnen hebben om dat lijstje ‘vijftig populairste mainstream boeken ‘ te dopen. Niet dat er geen sterke romans tussen zitten, zoals die van meesters als Hafid Bouazza of Jeroen Brouwers – al gaat het zeker niet om hun meest avontuurlijke werk. Tegelijk worden enkele van onze grootste stilisten, die heel wat jonge schrijvers uit ‘het lijstje’ inspireerden, straal genegeerd. Ik denk daarbij aan auteurs zoals Benno Barnard, J.M.H. Berckmans, of een Peter Terrin. Is het omdat hun tegendraadsheid maakt dat ze eveneens prikken in het bubbelige wereldbeeld van de hoger opgeleide, linksige economische elite?
Het gebrek aan diversiteit en dissidentie in de media heeft onze democratie al zware klappen gegeven. Laat die media het avontuur en de weerbarstigheid van de literatuur niet verstikken via voorspelbare ‘aanbevelingslijstjes’…
Oei, dat lijstje met 50 boeken heb ik gemist. Is dat lijstje via een internetlink beschikbaar?
https://www.nrc.nl/nieuws/2025/03/03/de-50-beste-nederlandstalige-boeken-van-de-21ste-eeuw-a4884496
Nog een schrijver die ontbreekt in de Top Vijftig: Adriaan van Dis, onlangs nog winnaar van de NS-Publieksprijs. Is hij misschien te populair?
Adriaan van Dis, ja die had ik ook kunnen noemen bij de oude witte mannen met wie dit gezelschap van 81 stilzwijgend afrekent. Te populair? Het zou zo maar kunnen. Fijnproevers houden over het algemeen niet van auteurs die een groot en breed samengesteld publiek hebben – zie bijvoorbeeld ook Maarten ’t Hart en Jan Siebelink. Die zijn niet alleen oud en wit, maar ook populair, dan wel populair geweest. Hoe je ook denkt over de status, waarde en de impact van deze lijst van 50 – is het een soort canon of gewoon het zoveelste lijstje? – , duidelijk is dat er niet alleen de temperatuur in het literaire veld door wordt geregistreerd, maar vooral laat zien hoe de verhoudingen zijn veranderd, ook de machtsverhoudingen. Dat is voor mij eigenlijk het interessantste. Wie delen de lakens uit en geven de cijfers? Logisch en onvermijdelijk dat het anderen zijn dan dertig, veertig jaar geleden. Maar het zijn niet alleen anderen, ze zijn ook anders. Ook dat is onvermijdelijk. De literatuur is een continu proces, met een dynamiek die mede wordt bepaald door wat er in de maatschappij leeft. Een open deur, jawel, maar het kan geen kwaad om dat met het oog op deze lijst nog eens vast te stellen.
Nog iets, naar aanleiding van het ontbreken van Adriaan van Dis: dat hij met zijn roman Klifi bijdroeg aan de klimaatfictie en zodoende aandacht en wie weet ook lof van de ecokritiek had kunnen krijgen heeft hem, anders dan Mariken Heitman (Wormmaan) en Lieke Marsman (Het tegenovergestelde van een mens), niet geholpen. Lag het aan de kwaliteit van zijn boek of speelde zijn status van oude witte man hem parten?
Het is sowieso de vraag of vooral proza met duidelijk meer hitte of vorst überhaupt nog een uitgever kan vinden, want zoiets verkoopt meestal niet echt. En dan zien we ‘zoiets’ ook niet of nauwelijks terug in een canon, en dan blijft vooral over, wat iets beter verkoopt en door het bereiken van zo’n top-50 wellicht nog wat beter.
Mij viel op aan de lijst van 50, dat het vooral boeken betreft die veel publiciteit hebben gekregen en hoge verkoopcijfers genereerden. Zoals de roman van Pfeiffer over Europa, het geschiedenisboek over Europa van Mak en de recente roman Oroppa. Over de twee romans wordt door lezers zeer verschillend gedacht, met valide argumenten, bijvoorbeeld dat Oroppa niet om door te komen is. Dus hoezo staan ze op die lijst? Het kan niet anders dan dat daar commerciële krachten aan ten grondslag liggen. Olga Tokarzcuk heeft mij duidelijk gemaakt waar mijn irritatie over de Nederlandse literatuur vandaan komt: het is allemaal te rationeel en te veel onderhevig aan het marktdenken. Zij noemt dat een verlies. Daarom lees ik liever romans van schrijvers die wat minder vastzitten aan wat ik maar noem de dwang van de kijkcijfers, en die vind ik in het buitenland. Te beginen bij Peter Terrin.
De non-fictie kwam er bekaaid vanaf. Behalve dan de uitgesproken literaire non-fictie, denk aan Geert Mak. Nederland heeft enkele geweldige historici en ik vind het een omissie dat iemand als Auke van der Woud domweg absent is. Piet de Rooy, Cees Fasseur – blijkbaar ondergesneeuwd. Verder verschijnen de nodige goede biografieën, maar die deden blijkbaar ook niet mee. Een troost: het onvermijdelijke kinderboek was wel van de partij; kinderachtig hoe volwassenen je met kinderboeken om de oren slaan – donder op met dat ´Lampje.´