Blijk ik afgelopen weekend van De Standaard der Letteren toch op mijn falie te hebben gekregen! Steven van Ammel gispt er in zijn column Van De Boekhandel Geen Nieuws een ‘auteur’ die de beste-boeken-van-de-eeuwenquête ‘op Neerlandistiek’ had ‘gereduceerd’ tot ‘vulgaire bluf’ en die daarmee het zoveelste ‘zurig’ artikel had geschreven. Die auteur was ik volgens mij! Met een andere pH-graad dan Van Ammel zelf, die puilde van het enthousiasme voor lijstjes en alternatieve suggesties van die auteur zou gaan ‘uitpluizen’.
Ik wil niet opscheppen, maar zelden is mijn betweterigheid zo in het gelijk gesteld. Toch geeft Van Ammel meteen een onomstotelijk bewijs voor het tegenovergestelde: de aankoop van drie beste-boeken tegelijk. Zo was het bedoeld; ik had voorspeld dat publicatie van de lijst aan het eind van de skivakantie het juiste aanzuigeffect had. Al vertelt Van Ammel dat lijstjes hem als laaggeschoolde hebben gestimuleerd en al is zijn koper iemand met hoodie en oortjes, een boek kost bepaald niet niks én het moet op voorraad zijn. Doordat de lijst louter A-titels bevatte (gemarkeerd door laureaten, hoge oplagen en recensies) was dat alvast geen probleem.
Ook mijn artikel verandert door zijn column in een cultuurindustrialiteitje. Van Ammel ontdekte mijn pretbederving op een vakwebsite, met sociale media en zo, die netjes had vermeld dat het was overgenomen van mijn onbewoond-eilandblog De honingpot. Hoewel dit openbaar toegankelijk is, blijken mijn postings er niet te bestaan. De overname werd logischerwijs bovendien aangekondigd met een citaat dat aandacht wou genereren. Uit mijn 2787 woorden plukte Neerlandistiek dus slim mijn oordeel ‘vulgaire bluf’. Ik herinner me nog dat ik het intikte en dubde of deze waarheid niet te populistisch was, maar och.
Hoepel
In zijn 323 woorden (een halve pagina boekenbijlage) kan Van Ammel onmogelijk grondig ingaan op mijn argumenten en noemt er, voordat hij uitsluitend over zichzelf begint te praten, in zijn ironische verontwaardiging: geen. Toch blijf ik ‘vulgair’ treffend vinden voor de stijl waarin vijftig aanprijzingen en een keur aan panelmotivaties waren gegoten. Mijn gevoeligheid zal allicht te groot zijn en door AI-druk verlang ik meer dan ooit naar eigen taalbehandeling, maar ik blijf menen dat professionals hun tips geloofwaardiger mogen uiten dan verkopers van tweedehands auto’s.
Inzake de bluf zou ik evenmin een gepaster woord weten. Ook veellezers kennen een fractie van het geheel en het event maakte duidelijk dat de panelleden bijna uitsluitend het voorgeselecteerde aanbod bewonderen. Stel dat er in de Lage Landen, zoals ik veronderstelde, deze eeuw zo’n tweeduizend auteurs actief zijn (geweest), dan is de uitverkorenheid van welgeteld veertig mensen niet geloofwaardig.
Maar wellicht acht Van Ammel mij gewoon kinderachtig en lui. Hij beoordeelde als jurylid van de Boekenbon Literatuurprijs 2024 het inderdaad volwassen aantal van 527 titels. Al zou de helft niet reglementair zijn, dan nog is hij, net als zijn jurygenoten en media die over dit event blijven berichten in termen van De Beste, een supermens.
Voor soortgelijke raadsels stelt me het ideologisch verwante commentaar in dezelfde boekenbijlage op de inderhaast gefabriceerde ‘lezerstoptien’ – de website presenteert ze roffelend in omgekeerde volgorde. Sarah Vankersschaever en Carl De Strycker misbruiken die input voor bescheidenheid. Er komen nog wat titels uit en ze noemen zelf extra boeken, maar werkelijk al die suggesties dragen het brutaalweg geëxpliciteerde keurmerk van laureaat, oplage en recensie. En werkelijk geen enkele behoort tot poëzie.
Ronduit onnavolgbaar worden Vankersschaever en De Strycker wanneer ze een gebed beginnen over hun ‘blinde vlekken’. Deze metafoor is in ijltempo zo versteend geraakt dat de braafheid provoceert. Geen woord dan ook over hun keuzes voor een panel dat zo scheef is als een hoepel. of over Knack dat een halfjaar eerder exact hetzelfde had gedaan. Ook halen ze hun gezag deels bij Tom Lanoyes podcast-aanvullingen, evenzeer uit het A-aanbod. Dit blijft de wereld van de wortelkleurige, die geen plaats heeft voor losers. Dus zou het correcter zijn indien Vankersschaever en De Strycker aan hun blinde vlekken de naam geven die ze verdienen: blikvernauwing. Juist zij die niet alleen deze bijlage bestieren maar ook jarenlang bij de Campertjury vier prijzen per keer uitdeelden, weten best hoe voorselectie werkt.
Het enige dat daartegen zou kunnen helpen is informatie, maar dan veel breder en niet-hiërarchisch. Dan doet De Standaard der Letteren aan regelrechte obstructie. Het nummer dat dit allemaal wereldkundig maakte telde zoals altijd 16 pagina’s, waarvan sowieso de helft was gevuld met beeld. Daartussen waren ditmaal met enige goede wil 5 pagina’s te bestempelen als recensiebevattend (proza, non-fictie, foto). Verder waren er 3 pagina’s interview, 4 pagina’s column/opinie (waarvan de helft overgenomen uit De Groene), 3 pagina’s vaste rubrieken en 1 pagina voor de omslagfoto.
Ik licht er iets uit wat mij heeft geraakt: het interview was met de fantastische essayiste Melani Reumers. Ook dat had ik zowaar voorspeld, nadat ze onbelicht een tijdje terug was ‘genomineerd’. En De Standaard heeft een afspraak met de dienstdoende prijs, ‘De Boon’, om alle gelukkigen te ondervragen. Het geval wil dat Reumers deze week ook ineens werd besproken in De Groene, door Christophe Van Gerrewey, die met Standaard-interviewster Jozefien Van Beek soms samenwerkt. Het zal aan mij liggen, dat de indruk van orkestratie rijst. Onder de recensie stond – bevreemdend maar waar – dat ‘De Boon’ een ‘Vlaamse literaire prijs’ is. Reumers kondigde zelf aan dat er recensies komen ‘in gerenommeerde bladen’.
Facebookduimpjessfeer
Een van de boeken die ik de laatste weken lees, is Bezwarende geschriften door Daniël Robberechts (wiens naam ik in mijn exercities ook al was vergeten). Dit is een bundel met krantenstukken, nota’s en stellingen rond 1970, waarin hij de emancipatie van lezers bepleit. En wat hij schrijft over het literaire bedrijf toen is onverkort geldig voor situatie nu. Sterker nog, met zijn pleidooi voor insluiting demonstreerde Robberrechts al de irrelevantie van cultuurbijlagen in het algemeen, en van beste-boeken-poses in het bijzonder. Toch bleef hij open voor bijzondere tekst, een gegrepenheid die hij vanuit taal en techniek trachtte begrijpen. Bijvoorbeeld een enjambement van Gorter:
Het socialisme komt, de wolken jublen het.
De luchten die ’s morgens door de straten gaan,
zeggen ’t de menschen en de jongens kijken
op, en kronen met hun blikken de tijding.
Ik maakte al melding van Joris Notes effen deconstructie van Congo, het non-fictieboek waarmee Van Reybrouck zowel de toptien van lezers als de toptwintig van deskundigen haalde. De Standaard en NRC brengen met de nog geen veertig woorden omvattende mening van Peter Sloterdijk een veel notoirder autoriteit aan, maar feit blijft dat Note in meer dan vijfduizend woorden een dermate pertinente analyse schreef dat zijn ontluisterende conclusies louter vallen te weerleggen door ontkenning. Zijn essay is natuurlijk bespottelijk groot vergeleken met gangbare recensies à 750 woorden. Note had tot in deze eeuw trouwens op de achterpagina van deze boekenbijlage een column van een dubbele omvang, maar dan zonder plaatjes.
In mijn debatstudie De ware marsrichting – door De Standaard ooit geabsorbeerd met het blindevlekkendoekje ‘boek dat meer aandacht had verdiend’ – deelde ik Van Reybroucks ruimhartige reactie op Notes kritiek: hij doneerde aan de noodlijdende website die teksten als van Note durfde te publiceren. Ik vraag me ook af of maatschappijkritische auteurs die door NRC en De Standaard andermaal in het zadel gehesen zijn zich oprecht gewaardeerd voelen door deze uitsluitingsmachine voor een middenklasse.
Ik vraag me zelfs af, maar nu word ik wel zeer paternalistisch, of Van Ammel in de smiezen heeft wat hij doet. Hij ontwaart van mij een ‘uitval naar deze krant’, maar het event was toch echt geregeld door twee en mijn kanttekeningen betreffen het systeem waarin het pronkt. Voor De Standaard betoont Van Ammel zich sympathiek en enthousiast, in de facebookduimpjessfeer. Hij is erudiet en heeft een soepele pen, en draagt zelfs een lange, tot in zijn merkportret bruikbare baard. Ideaal en multi-inzetbaar, dus mag hij voor de rubriek Uit Het Hart bijvoorbeeld ook schrijven over zijn gewoontes en geschiedenis met drinken (respect: alcoholloos).
Zurig
Bij mij, met mijn slechte karakter, zou dan toch de vraag opborrelen: in hoeverre heeft de redactie de rol van ongevaarlijke vakidioot in gedachten, voor consumententips uit het ware leven waarin het beste nog niet genoeg is? De titel van zijn rubriek Van De Boekhandel Geen Nieuws heeft al een hoog winkwinkgehalte. En zijn recentste column begint zo: ‘Lijstjes! Ze maken ons zo zot, meneer.’ Ik meen dat cultureel Vlaanderen nu verantwoord kan opspringen en applaudisseren: viva Raymond Van het Groenewoud! Laaggeschoold goedgekeurd!
Ik vraag me eigenlijk dus af, maar nu heb ik al viermaal Van Ammels rubrieksruimte gevuld (dus: twee pagina’s boekenbijlage) terwijl de boekenballoper is uitgerold en de regen zachtjes tegen het zolderraam tikt, of hij in een politieke fuik is gezwommen. Wat op zichzelf grimmig klinkt, in de geest van de tijd, tegen een vertrouwder wordend decor van snoeverij en belligerentie door mijn sekse. Want dat zegt de wortelkleurige: praat me na en word beloond, of zwijg en doe mee. Ga nooit in op argumenten, insinueer van onverhoopte critici iets over hun toon die niet constructief is voor mijn grote project, en noem niet hen bij naam maar vertel dat ze ‘communist’ zijn. Of ‘auteur’.
Van Ammel besluit zijn column met een jij-bak. Tegen lijstjes zette ik zelf een lijstje in! Wat een hypocriet ben ik! Mocht Van Ammel daadwerkelijk mijn onvoltooide eenzaamste-boekenproject uitpluizen, dan hoop ik dat zijn winkel exemplaren in stock heeft. En zo niet, dat ze nog leverbaar zijn en niet al vernietigd. Overigens ben ik van mening dat bij geen enkele pH-waarde ‘zurig’ de term kan zijn voor een tekst.
Dit stuk is overgenomen van het onbewoondeilandblog De honingpot.
Het wordt lastig, want natuurlijk maken de media al lang lijstjes en dus ook over boeken. Maar Hermann Hesse wist al dat al die lijstjeshocuspocus een regressie van de cultuur waren, net als de recordskoorts. Het probleem; zie ook Klara is dat er nergens sprake is van afwegingen en kwaliteitsoverwegingen. En dat was met die top-50 ook mijn irritatie. Ik las al een paar boeken, romans, essays en studies maar ik kan sinds ongeveer 1980 niet meer antwoorden op de vraag wat het beste boek is dat ik heb gelezen. Wel durf ik wel eens enthousiast te spreken over deze gene of gene roman, zoals “De Draaischijf” van Tom Lanoye. Tja, als het goed is… en ja Trofee wist mij ook te enhousiasmeren;