Gedachten over het Boekenweekgeschenk
Als kernkwestie van het hele werk van Pierre Bourdieu zou je misschien deze, ook door hem opgeworpen, vraag kunnen zien: ‘Mais qui a créé les créateurs?’ De van oorsprong theologische wezensvraag transponeert hij naar de wereld van kunst en literatuur: wie maakt de makers? Literatuur is geen literatuur op eigen, autonome gronden, maar literatuur wordt tot literatuur gemáákt door instituties van alle slag die aan haar, elk op hun eigen manier, haar waarde toekennen.
Zo’n zeer openlijk opererende institutie is het Boekenweekgeschenk. Het werk van de uitverkoren auteur krijgt met het schrijven het geschenk een welbewuste, flinke aandachtsimpuls. Dat is dit jaar is nogeens extra het geval, vanwege het wedstrijdkarakter dat de verkiezing kreeg. Winnaar werd, zoals bekend, Gerwin van der Werf met zijn boek De krater. En hij bleek zich dat mechanisme, na het publiekworden van zijn verkiezing, zelf ook duidelijk bewust.
Hoger doel
In Trouw schreef hij over de middag van de bekendmaking: ‘Ik schrijf al vijftien jaar, heb zeven romans gepubliceerd, maar behoor nog altijd tot de grote groep schrijvers die “niet bekend is bij het grote publiek”. Daar gaat vanmiddag verandering in komen.’ Dit weekeinde van de Boekenweek maakten regionale dagbladen, onder de kop ‘Lange rijen voor handtekening van auteur Gerwin van der Werf’, melding van de grote publieksaandacht in den lande:
Lezingen en signeersessies van boekenweekauteur Gerwin van der Werf leidden de afgelopen dagen tot lange rijen bij boekwinkels en bibliotheken. Dat meldt boekenkoepel CPNB zondag.
‘Het lijkt nog steeds alsof ik per ongeluk in het leven van een ander terecht ben gekomen, van een literaire ster’, zegt Van der Werf er zelf over. Volgens de 55-jarige auteur komen de mensen voor ‘de schrijver die ze nog niet kenden, maar nu wel.’
Van der Werfs euforie is begrijpelijk en het succes hem gegund: het moet nogal een wissel op je leven trekken om, naast een serieuze baan in het onderwijs en stukken schrijven voor de krant, vijftien jaar je sociale leven (goeddeels) op te offeren voor dit hogere doel.
Overwoekerd
Tegelijk springt ook het wat perverse van het mechanisme in het oog. Van der Werfs hele schrijverschap staat plots fel in het licht, zijn eerdere boeken worden herdrukt, krijgen aandacht van pers en publiek, worden ineens verkocht (zo bevestigde ook mijn eigen boekhandelaar dit weekeinde nog): zijn die boeken nu plots ineens beter geworden? Als het systeem op de juiste wijze zou functioneren, dan hadden de poortwachters van smaak hun invloed toch al veel eerder in dat anderhalve decennium kunnen doen gelden? En de (kopende) lezers van smaak precies zo. Eigenlijk is het dus licht bizar dat deze uitverkiezing bij voorbaat deze voorspelde werking zou hebben – en ook daadwerkelijk heeft.
Uiteraard stond, zoals elk jaar bij het Boekenweekgeschenk, ook dit jaar de kritiek natiebreed paraat – alle grote media deden van zich spreken, in een heel palet van meningen. Marc van Oostendorp is in Trouw zeer lovend over Van der Werfs boek en de bedoelingen van de schrijver: ‘het leesplezier aanwakkeren bij de honderdduizenden lezers die dit Boekenweekgeschenk in handen krijgen. Hij beklaagde zich in deze krant eerder over het plichtmatige karakter van recente geschenken, en nu heeft hij duidelijk willen laten zien hoe het anders kan: speels, spannend en fantasierijk.’ In HP|De Tijd vertegenwoordigt Arjen Peters de andere kant: ‘De lezer is de klos. Die moet het hele sentimentele-kinderboekscenario uitzitten.’ Ook Marja Pruis lijkt, in De groene Amsterdammer, kritisch te zijn over De krater, maar bij haar weet je dat eigenlijk nooit, omdat ze haar bevindingen steevast induffelt in schapenscheerwollen formuleringen, met het kennelijke oogmerk een en ander essayistisch te doen ogen en dusdoende eigenlijk nooit op een als zodanig herkenbare mening betrapbaar is. Interessant is ten slotte nog hoe in het Reformatorisch dagblad criticus Rudy Ligtenberg mogelijke gevoeligheden bij zijn achterban omzeilt door Eden te typeren als ‘een meisje dat graag voor jongen wordt aangezien’. Waarbij het eindoordeel toch uitgesproken voorbehoudend is: ‘Het verhaal laat een bittere smaak na, een verhaal dat ook nog eens is overwoekerd door grove taal, vloeken en platvloerse praat.’
Eikel
Beide partijen hebben, naar mijn bescheiden opvatting, ongelijk. De krater wint de competitie kwalitatief moeiteloos van recente boekenweekconcurrenten als Jan Siebelink met zijn onwaarschijnlijke houtenklazenproza of de zelfkantkitsch van Dimitri Verhulst, maar het boekje bevindt zich ook niet aan de top bij Broer van Esther Gerritsen of Hanna Bervoets’ geschenk Wat wij zagen (die laatste naar mijn smaak het beste Boekenweekgeschenk van de afgelopen jaren).
De krater zit er ergens tussenin. Heel vindingrijk is het qua structuur niet. Van der Werf kiest voor het stramien van de road novel, met het setje bijbehorende kenmerken op de weg: benzinenood, problemen met de politie, verdwalen. Niet heel verrassend. En dat geldt eigenlijk ook voor de problematiek van het drietal protagonisten: de oudste broer is ruwe bolster weinig pit, de jongste heeft zijn coming-out en de verteller worstelt met zijn/haar non-binariteit. Anno 2025 is dit eigenlijk zo mainstream getypecast, dat je je haast afvraagt of het misschien wat minder voordehandliggend kon. Ook het vocabulaire van de jongelui is op de maat van nu gesneden: ‘Wat is jouw fav planeet?’ ‘Kapotsaai.’ Nu hoeft dat soort modewoorden geen probleem te zijn – dankzij Voskuil beleefde het gedateerde ‘mieters’ uit de jaren vijftig, decennia later zijn tweede leven. Heel subtiel is ook de symboliek niet gedoseerd. Neem slechts de familienaam van het drietal dat de roadtrip onderneemt: Reiziger. Tsja.
Achteraf
En ook vondst van de krater, de meteoriet, de eeuwigheid vs. de kleine mens is nu niet echt heel vindingrijk. Problematischer is dat het boekje, ondanks de zware thematiek, nergens dieper graaft. Aanleiding voor de roadtrip is de, zou je zeggen tragische, zelfmoord van de vader van het drietal, maar wat van die wanhoopsdaad nu precies context of achtergrond was? Hoofdpersoon Eden boeit het letterlijk niet en depressief broertje Benjamin blijkt uiteindelijk ook andere dingen aan (of in) zijn hoofd te hebben. Moeder is intussen kennelijk probleemloos aan het daten met een nieuwe vriend die Eden (uiteraard) een eikel vindt.
Een serieuze complicatie biedt het vertelperspectief in De krater. Eden tekent haar/zijn verhaal achteraf op in de vorm van een terugblik op de rit (‘ik vertel alles precies zoals het gebeurd is’). Maar het verhaal van ‘De krater’ sluit (Eden dus) af met een open einde: het drietal keert niet huiswaarts, maar verlengt de rit naar Oostenrijk. Daar beleven ze een soort kosmische ervaring. De slotregels van De krater, vanuit de auto:
We rolden kalm de helling af. De bergrug voor ons verzonk in het diepste duister, en wij gleden met zijn drieën door de nacht alsof we door de ruimte zweefden.
Dit is niet alleen een stijlbreuk met de laconieke jongerentoon in de rest van het boek, het is perspectivisch onjuist, én onnodig. Onjuist, omdat het ‘openene’ van dit einde wringt met de wetenschap dat Edens verhaal, dat wij dus lezen, ergens na afloop terugblikkend rustig neergepend is. Onnodig, omdat het een kleine moeite geweest zou zijn de verwijzingen naar een ‘achteraf’ achterwege te laten en het verhaal zich gewoon te laten ontrollen via Edens blik. Het perspectief-achteraf geeft, voor zover ik kan zien, geen enkele extra betekenis aan het verhaal.
Overdonderende belangstelling
Het wedstrijd-concept maakt natuurlijk nieuwsgierig naar de concurrentie. We weten dat één van de inzenders Herman Brusselmans was: ‘Jurylid Tom Lanoye herkende hem al na anderhalve zin aan zijn stijl’, meldt Trouw. Nou geloof ik niet dat je, zoals Lanoye, een decennialange intimus hoeft te zijn van Brusselmans om diens stijl te herkennen. Interessant is wel dat je het dus kennelijk met een al te geprononceerde, herkenbare schrijfstijl niet redde bij deze wedstrijd. Ik vermoed intussen dat we met Brusselmans wel de kans hadden gehad op een Boekenweekgeschenk dat ophef zou hebben veroorzaakt. Allicht was ook dat de bedoeling niet.
Je kunt wel vaststellen dat het louter winst is dat een novelle waarin homoseksualiteit en non-binariteit een expliciete rol spelen anno 2025 voor niemand meer een probleem is (dat was het overigens in 2021 met Hanna Bervoets ook al niet). Het is in elk geval niet meer 1980, toen het Boekenweekgeschenk De vierde man van Gerard Reve werd afgewezen vanwege de homoseks (door een CPNB-werkgroep onder voorzitterschap van Ivo Gay – nomen est omen, of eigenlijk niet dus).
Trouw spoorde een aantal mede-inzenders op, wat een, eerlijk gezegd, wat troosteloze indruk opleverde: schrijvers die ‘pissig’ waren omdat ze niet hadden gewonnen, of ‘even met mijn kop tegen de muur’ bonkten. Maar misschien moeten ze ook wel blij zijn, omdat ze de juiste mate van brede toegankelijkheid en, tsja, misschien toch ook gewoon kleurloosheid misten die Van der Werfs boek wél aan den dag legt. Over een tijdje kan iedereen dat beoordelen: zo’n vijftien van de inzendingen worden alsnog, bij uiteenlopende uitgeverijen, gepubliceerd. Die boeken zal, ongeacht hun kwaliteit, helaas voor de auteurs niet de overdonderende belangstelling ten deel vallen die ze als Boekenweekgeschenk gehad zouden hebben. Want zo worden onze makers natuurlijk niet gemaakt.
Het is weer een mooi stuk van Jos Joosten, genuanceerd en het zet aan tot denken. Dat laatste bracht mij bij de vraag die vast niet te beantwoorden is: Wat is het ideale boekenweekgeschenk? Moet het tot ophef leiden? Moet het op eensgezinde instemming kunnen rekenen van de (meeste) literaire kritiek? Of moet het een zo breed mogelijk publiek aanspreken? Alles in een lijkt onmogelijk en daar begint de kwestie al.
Het is een geschenk aan de lezer in een week waarin het boek in het algemeen in het zonnetje wordt gezet. Aangezien dé lezer niet bestaat, zal de organisatie blij zijn als een boekenweekgeschenk een zo grote groep lezers kan bekoren. Dat gaat absoluut niet per se hand in hand met de opvatting van professionele lezers zoals ik ze maar even zal noemen. Al was er van die kant, Jos Joosten memoreerde het zelf al, wel degelijk ook lof. Heel afgewogen – rekening houdend met de gemiddelde lezer maar ook met een professionele leeswijze – was de bespreking van Bo van Houwelingen in de Volkskrant.
Terecht misgunt Joosten Van der Werf de aandacht niet. Maar is de verwijzing naar diens andere boeken niet wat raar? Dit jaar werd immers niet gekeken naar vorig werk: het geschenk is ‘blind’ gekozen. Of in de woorden van Van der Werf zelf: ‘Men heeft niet mij gekozen maar mijn verhaal’.
Natuurlijk worden zijn andere boeken daarvan niet opeens beter maar dat ze tot dusver niet breed zijn opgevallen noch door de kritiek, noch door de lezer, zegt niet veel. Er worden wel vaker werken met terugwerkende kracht ontdekt of herontdekt en dat niet alleen in de boekenwereld.
De Boekenweek doet blijkbaar ook dit jaar zijn werk weer naar wens met de schrijver van het Geschenk als gebraden haan. Dat mag zuur zijn voor degenen die buiten de boot vielen en die wellicht een kwalitatief beter werkje schiepen. Misschien is het een schrale troost dat het níét-gekozen zijn meer zegt over de kwaliteit dan het wél-gekozen zijn.
Ik pleit voor een schaduw commissie Boekenweekgeschenk. Robert Bolaño klaagde jarenlang over hetzelfde probleem. Hij deed samen met andere Spaanse schrijvers mee aan schrijfwedstijden onder een andere naam. Soms wonnen zij de eerste prijs, maar vaak een tweede en nog vaker één derde prijs. De winnaar werd steevast gekozen door schrijvers die niet goed wisten hoe ze hun mond konden opendoen, een blad voor de lippen hielden en hun netwerk niet wilde bevuilen: vingers in de oren, blindzien en denken aan de gemene deler. Daar zit nu de crux, zet er een kruisje bij en je bent klaar.