Brieven vol vaderliefde
Het boekje Dag mijn zoete krekeltje is een massage voor iedereen die houdt van taal. Guus Luijters geeft in dit boekje, zijn laatste, de overgebleven brieven uit die Johan Andreas dèr Mouw schreef aan zijn pleegdochter Hetty (1900-1997).
Dat zijn opmerkelijke briefjes. Als Hetty 17 is, eindigt haar vader bijvoorbeeld zo:
Dag mijn teine tiene toete tindje; teine tieve toete tumpje. Teine tieve toete teeeekeltje, teine tieve toete preeuwtje van atikijn.
Er zijn liefdesbrieven genoeg in de literatuur, maar brieven vol affectie van een vader aan zijn kind zijn er misschien wel te weinig. En Dèr Mouw was een man die weinig geneigd was zich aan conventies te houden – Luijters vertelt dat Hetty staartjes in zijn baard mocht vlechten en dat hij daar dan gemakkelijk een dag mee rondliep – en daarnaast was hij een man met een groot taalgevoel.
Orgie
Inhoudelijk zijn de briefjes niet eens zo heel bijzonder. De bovenstaande woorden staan aan het eind van een briefje waarin Dèr Mouw Hetty op het hart heeft gedrukt dat het ‘onnoozel is, geleerde menschen heel bizonder te vinden’:
Et kranige van een mensch zit niet hierin, dat i van buiten heeft geleerd wat andere menschen hebben geschreven of gedacht of gedaan, of dat i alle latijnsche en grieksche en fransche enz. enz. woorden en grammatikale eigenaardigheden kent, maar wat i met z’n kennisvoorstellingen – of ’t er wat meer of minder zijn – doet.
Dat is volkomen juist, en nóg een illustratie van Dèr Mouws eigenzinnigheid. Bovendien is het allemaal goed gezegd; maar je slaat er niet van achterover. Het aardige van Dag mijn zoete krekeltje is echter dat Luijters de brieven uitvoerig becommentarieert, en bovendien: inbedt in een korte biografie. Hij vat daarin, zoals hij zelf toegeeft, vooral de mooie biografie samen die Lucien Custers in 2018 publiceerde, maar hij doet dat niet onkritisch en bovendien ook weer op een heel leesbare manier:
Biograaf Custers heeft de theorie dat Dèr Mouw in de periode dat hij verliefd was op Victor van Vriesland gedichten is gaan schrijven, omdat Van Vriesland dat ook deed, een soort ‘creatieve wedijver’, om te laten zien dat hij het ook kon (en beter zal hij stiekem gedacht hebben). Alles is mogelijk, dus ook dit, maar erg waarschijnlijk lijkt het me niet. Van Vriesland plaatst de uitbarsting, door hem ook ‘die diarree van verzen’ genoemd, ‘op het eind van zijn leven’. In de eerste uitgave van Brahman staat vermeld dat de gedichten zijn geschreven in de periode 1913-1916. In het tweede deel, uit 1920, wordt dit herhaald, maar middels een kennelijk op het laatste moment ingevoegd erratum is dat veranderd in 1913- 1919. Wie het Volledig Dichtwerk met zijn zeshonderd pagina’s poëzie ter hand neemt, beseft dat het een ware eruptie geweest is, een orgie van poëzie.
Luijters’ boekje is daarmee een heel elegante voetnoot bij het boek van Custers – maar een voetnoot die je tegelijkertijd zelfstandig kunt lezen, als een soort inleiding. En over Dèr Mouw kunnen niet genoeg voetnoten geschreven worden.
Guus Luijters, red. Dag mijn zoet krekeltje. Brieven van J.A. dèr Mouw aan zijn pleegdochter Hetty. Flanor, 2025. Bestelinformatie bij de uitgever.
‘In wat de zes laatste jaren van zijn leven zouden blijken te zijn, produceerde Dèr Mouw in hoog
tempo verzen. Wellicht dat de vaart waarmee hij die schreef het gevolg is geweest van zijn vrees
dat de dood hem op de hielen zat. De omgang met Vic zal er vast niet vreemd aan zijn geweest dat
hij zich na de filosofie aan de dichtkunst ging wijden: ‘Dèr Mouw kwam met die diarree aan verzen
opeens aanzetten bij mij, en zei: “Ik wil er niets mee te maken hebben, ik wil ook niemand kennen,
maar doe jij ermee wat je wilt en stuur ze naar Nederlandse tijdschriften, jij kent die redacteuren
zo goed dat jij weet: “Dat is geschikt voor die tijdschriften en dat is geschikt voor dat tijdschrift.”‘
Uit: Weerloos tegenover alles. Het leven van Victor E. van Vriesland
Prachtig en ontroerend stukje, Marc.