Tekstportret: Michiel van Kempen
In de serie Tekstportretten laat Jan Renkema iemand poseren in zijn tekstatelier, ter gelegenheid van een bijzondere aanleiding. Onlangs nam hoogleraar Nederlands-Caraïbische Letteren, Michiel van Kempen, afscheid van de Universiteit van Amsterdam.
Inderdaad, de Kempen
Ik was een paar jaar oud, en ging mee naar de familie van mijn grootmoeder, heel ver weg, naar het einde van de wereld, diep in de Kempen. Je viel zowat van de aarde. Die familie woonde tussen boerderijtjes aan een lange weg richting de grens, de Weebosch in Bergeijk. En nu onderga ik hier, een halve kilometer van die boerderij, in jouw ‘tekstatelier’ deze ‘poseersessie’. Mijn grootmoeder heette Ardina Bone. Maar dat was niet chic genoeg, zij noemde zichzelf Boné. Ze was goed getrouwd, met een huisschilder uit Oirschot, geen gewone schilder maar een marmerschilder. Mijn opa kon een kalkwand in de gang eruit laten zien als echt marmer. Ach, mensen willen allemaal hoger op, en doen zich dan soms beter voor dan ze zijn. Dat zie je zo vaak, die menselijke tendens van neerkijken op beneden en reiken en likken naar boven. Op dit moment is dat enorm uitvergroot onder Trump. Als je goed doordenkt, dan zie je wat er echt ontbreekt: empathie. Geen greintje bekommernis om mensen die zwakker zijn dan jij. Empathie is het belangrijkste. En de nouveau riche heeft geen empathie voor de zwakte van de ander.
Ik kom uit een katholiek nest. Eens per jaar kwam er een missionaris over de vloer. Natuurlijk om contributies op te halen voor de missie. Maar er werd nooit over geloof gepraat, wel over die zo heel andere mensen ver weg, en de omgang met vreemde culturen. Dat fascineerde me. Ik was nieuwsgierig naar alles buiten Europa. Een oom van mij had de serie Verre Volken in zijn boekenkast. Daar kon ik uren in bladeren, foto’s kijken, neuzen en lezen. Ik hoopte dat ik na zijn dood die serie zou krijgen. Maar dat is niet gebeurd. Oh, en mijn tante kon prachtig piano spelen. Daar kon ik ademloos naar luisteren. Ik wilde altijd dat zij pianospeelde als ik daar kwam. In mij werd echt een snaar geraakt. Even een zijspoor, als ik daar al niet op zit. Albert Helman, de Surinaamse schrijver en verzetsstrijder van wie ik een biografie heb geschreven, was ook organist en componist. Hij speelde in de Bonifatiuskerk in Amsterdam. Hij heeft later de muziek geschreven bij de film Regen van Joris Ivens, een historisch moment: de eerste film waarbij beeld en muziek synchroon werden gecreëerd. Die muziek is een tijd geleden nog uitgevoerd door het Nederlands Philharmonisch Orkest. Gelukkig hoor je nu vaker muziek van Helman/Lou Lichtveld, nu er zoveel méér belangstelling is voor klassieke muziek van niet-westerse componisten.
Via Nijmegen naar Paramaribo
Ik ging Nederlands studeren in Nijmegen. Eigenlijk wilde ik musicologie doen in Utrecht, maar het werd Nederlands. Ik trouwde ook met een neerlandica. We wilden weg uit Nederland, en dan had je als docent Nederlands de keuze tussen de Antillen of Suriname. Zes weken voor vertrek: uitgebreide medische keuring door twee Surinaamse artsen op leeftijd in Scheveningen. Mijn vrouw en ik in de visitatiekamer. Kleedt u zich maar uit. De keuringsarts trekt aan het elastiek van het slipje van mijn vrouw, kijkt wat erin zit en zegt: ‘Nou, dat ziet er goed uit, mevrouwtje.’ Ja ja, 1983, gierend van het lachen kwamen we naar buiten. Hilarisch, zo’n ouwe snoeperd, maar dat kan nu natuurlijk helemaal niet meer.
Paramaribo, de jaren ’80, het politieke klimaat van Bouterse. En dan in de klas volgens het schoolboek bezig zijn met Hermans en Reve. Ik leerde Sranantongo en ook wat Sarnámi. Zo kwam ik met de autochtone literatuur in aanraking. Maar de leerlingen kenden hun eigen literatuur niet, die werd niet of nauwelijks onderwezen. Er moest een literatuurboek voor de scholen komen. Ik begon materiaal te verzamelen. Dat is zo cruciaal dat al die teksten bereikbaar zijn, daar begint alles mee. Ik heb nu iets van 37 bloemlezingen gemaakt, de laatste is het Album van de Caraïbische poëzie in 2022. Een van de eerste grote was de Spiegel van de Surinaamse poëzie in 1995, met originelen plus vertalingen in al die Surinaamse talen. Ook Chinese gedichten, ik kende geen Chinees dus die gedichten werden voor mij eerst letterlijk vertaald door prof. W.L. Idema en dan nog eens gecheckt door William Man A. Hing. Maar ja, dan moet er nog wel poëzie van gemaakt worden, anders heb je alleen een lijstje letterlijke mededelingen, dat is geen poëzie. Dus dan maakte ik daar weer kwatrijnen van.
Zoveel dichters daar! Alles werd in eigen beheer uitgebracht, want uitgevers waren er niet. Hier in Nederland doet ‘in eigen beheer’ niet mee. Maar zo’n arme dichter had geen andere keus dan een rommelig gedrukt bundeltje op straat te verkopen. Dan kwam iemand als Michael Slory, wat haveloos gekleed, met zijn plastic tasje langs het schoollokaal. Die verkocht zijn bundels op straat, werd niet helemaal voor vol aangezien omdat hij er zo sjofel uitzag, maar hij was een superintelligente man, zeer belezen, haarscherp in zijn observaties, een van de grootste dichters van het Caraïbisch gebied. En op school droeg hij voor de leerlingen voor, gewoon een heel lesuur vol, onaangekondigd. En als de les voorbij was, kreeg hij koffie en een puntbrood in de docentenkamer. Dan kochten wij bundels voor zijn dagelijks onderhoud. Of iedereen die boekjes ook las weet ik niet. Ik wel, in het begin waren ze te moeilijk voor mij, maar in de loop van de tijd begon ik ze te ontraadselen.
Suriname, land van poëzie
Door die poëzie zag ik zoveel verschillende gedaanten, ieder in hun eigen taal. Voor hen was het zo belangrijk dat ze van iemand hoorden: ‘Jij bent een echte dichter!’ Ze waren nog door weinigen gezien. In die poëzie zie je de ziel van de mens. Vaak zie je veel pijn in die gedichten, maar ook liefdeslyriek, en dat samen in één bundel. Je ervaart ook de spiritualiteit van het land. Bijna iedereen leest daar overheen. Soms lijkt die poëzie verraderlijk eenvoudig en is ze toch zó diep. Ik heb veel poëzie helpen uitgeven, later ook veel auteurs naar uitgeverijen gebracht, nog maar een paar jaar geleden Marius Atmoredjo. Dat was de eerste keer dat een bundel van een Surinaamse Javaan werd uitgegeven door een uitgeverij! En ik noemde al Michaël Slory. Hij schreef in het Sranantongo, Spaans, Engels en Nederlands, echt een van de grote woordkunstenaars binnen het Nederlandse taalgebied. Die man ís poëzie. Als hij dicht over een meisje dat over het gras rent, dan hóór je haar huppelen. Ik kan er nog ontroerd door raken. Of lees Shrinivási, een katholieke hindoestaan die zo spiritueel dicht over het samengaan van cultuur en religie. Of neem Astrid Roemer, P.C. Hooft-prijs in 2016, Prijs der Nederlandse Letteren in 2021, en nu genomineerd voor de Booker Prize, met een roman uit 1982, een roman van 43 jaar geleden! Dus je ziet hoe nu pas allerlei deuren opengaan, terwijl die mensen al een halve eeuw bezig waren met schrijven.
Zelf ben ik echt veranderd door die wereld. Het afleggen van de onnozelheid dat iedereen wel hetzelfde zal denken als jij. Minder arrogant geworden dus, denk ik. Wat je van huis uit meekrijgt, is niet zaligmakend. Veel mensen komen nooit over de grens, over hún grens. Je staat er aanvankelijk niet bij stil dat je te maken hebt met een andere wereld, met andere concepties. Het Nederlands is voor de meeste mensen in Suriname en op de Caraïbische eilanden niet hun moedertaal. Dus dan zou je die taal ook anders moeten onderwijzen, als tweede taal. Ja, en soms zijn er dan ook beschamende ervaringen. Die keer dat ik voor de klas over een politicus daarginds mij liet ontvallen dat die niet eens met mes en vork kon eten. Ik realiseerde mij niet dat verschillende leerlingen in die klas thuis ook nog nooit met mes en vork hadden gegeten. Ik schaam me er nu nog over.
Wonderlijke ervaringen soms ook. Ik ben op een trip naar Langatabbetje, een eiland in de Marowijnerivier in Oost-Suriname. Komt een zwarte mevrouw met een pot op haar hoofd in een pangi – zo’n omslagdoek – op mij toe wandelen, en zegt in keurig school-Nederlands tegen mij: ‘Zo, u bent een beetje komen wandelen.’ Midden in dat enorme Amazoneregenwoud, en dan dat Nederlands! ‘Komen wandelen’, je denkt eerst: wat vreemd, maar ja, dat betekent in het Surinaams-Nederlands ‘vakantie komen vieren’ of ‘een uitstapje maken’.
Suriname kent zo’n poëtische rijkdom en variëteit. Neem nog een andere grote dichter, Jit Narain. Hindoestaan, studeerde medicijnen in Leiden, kon schatrijk worden, maar keerde terug naar zijn land om te werken onder zijn mensen in het district Saramacca, om zijn volk te helpen met een polikliniek. Hij zette daar van alles op: een bieb, een computerlokaal, een zwembad, enz. En toen dat klaar was, droeg hij zijn huisartsenpraktijk over aan anderen en trok zich terug als landbouwer op zijn percelen met bananenbomen en cassave, leefde nog in één kamertje, een soort schuurtje achter op zijn erf. Maar hij blééf altijd dichten, schitterende poëzie, een ode aan zijn hardwerkende landbouwers-voorouders die zich uit de zware klei hadden omhooggewerkt.
Nog zoveel te vertellen
Wij hebben in Suriname ook twee Indiaanse kinderen geadopteerd, nee, nu moet ik zeggen ‘inheemse kinderen’. In mijn onderzoek naar hun afstamming kwam ik tot de ontdekking dat hun betovergrootmoeder, Elisabeth Moendi, in 1883 was tentoongesteld op de Wereldtentoonstelling in Amsterdam. Daar stonden mensen in de rij om voor 0,25 ct, destijds veel geld, mensen te bezichtigen. En daarna kwam ik tot de ontdekking dat zij in 1873 uit India was meegevoerd als goedkope werkkracht voor de suikerplantages. Dus zij was geen inheemse, maar een Brits-Indische. Vijf generaties later lijkt mijn dochter nog als twee druppels water op haar.
En nu, na mijn emeritaat? Ik ben altijd eerder helper geweest dan creator, en heb ook jarenlang vier dagen lesgegeven naast één dag bijzonder hoogleraarschap. Dat was niet altijd gemakkelijk, colleges geven, promovendi begeleiden en dan nog op dat lyceum lesgeven, ik heb ook een burn-out moeten ervaren. Het laatste jaar heb ik veel tijd en energie gestoken in de jury van de Libris Literatuurprijs. Ik zou nu zelf wel meer willen schrijven, maar het lezen van 183 romans voor een jury werkt niet echt aanmoedigend, moet ik zeggen. Daar zijn zoveel goede romans bij, dat je denkt: moet ik aan die enorme stapel er nog één toevoegen? Na mijn tweede roman Vluchtwegen, die uitkwam in 2006, dacht ik: Nu kan ik alles schrijven wat ik wil, ik beheers het vak, het gaat zo soepel als het maar kan. Maar of het er nu nog van komt?
Ik heb net een boek voltooid dat ik in zekere zin beschouw als het testament van ruim veertig jaar bezig zijn met culturen van elders, het verschijnt in het najaar bij Van Oorschot onder de titel Zwarte pracht. Aan de hand van werken uit mijn privéverzameling leg ik uit wat de belangrijkste noties zijn van de culturen van de voormalige Nederlandse koloniën, onderwerpen als de culinaire cultuur, migratie, erotiek, de wereldrevolutie, haardracht, muziek, spiritualiteit. Uiteraard met een accent op het Nederlands-Caraïbisch gebied, maar ook met werken uit Nederlands-Indië, India, Mauritius; schilderijen, sculpturen, tekeningen en voorwerpen. En dat doe ik dan op een toegankelijke manier, voor een breed publiek. En ook heel persoonlijk, ik put uit mijn eigen ervaringen, ook omdat ik zoveel van die schrijvers en kunstenaars gekend heb. In december van dit jaar opent dan onder dezelfde titel Zwarte pracht een expositie van al die werken in Slot Zeist, voor een periode van drie maanden. Ik laat de mensen graag meedelen in wat ik heb ervaren en wat ik mooi vind.
Mooi portret van een fascinerende persoon.
Heel bijzonder!