De afgelopen maanden zat ik in een spannend podcastavontuur, waarbij ik als een razende reporter door Zuid-Holland trok om met dialectsprekers en deskundigen te spreken. De veldwerker in mij kwam weer helemaal naar boven. De rode draad in dit verhaal: Cor van Bree. Bij elke neerlandicus die ik sprak dook zijn naam weer op. Iedereen had mooie herinneringen aan de hoogleraar. Net als ik.
Toen ik in 1997 van Nijmegen naar Leiden trok, om mij te specialiseren in de historische taalkunde, volgde ik meerdere vakken bij professor Van Bree. Onmiddellijk wist hij me te interesseren voor taalvariatie en sociolinguïstiek. Zo gingen we tijdens een van de eerste werkgroepen al op veldwerk in Grolloo en Hollandscheveld, waarbij we met een kleine groep studenten logeerden in een Drentse kampeerboerderij. Op de fiets van boerderij naar boerderij, waar we met mensen spraken die ik niet kon verstaan. Maar het zaadje was geplant, daarna wilde ik alleen nog maar méér veldwerk doen.
Verder herinner ik me een college over aanspreekvormen waarin Cor ons meegaf dat we hem mochten tutoyeren zodra we afgestudeerd waren. Iets wat ik pas durfde na mijn promotie. In de weg naar die promotie had Cor een belangrijke rol. Hij raadde mij in mijn laatste studiejaar aan om stage te gaan lopen bij het Meertens Instituut. Dat beviel heel goed en ik schreef er eveneens mijn afstudeerscriptie, onder begeleiding van Cor. Toen ik vervolgens bij het Meertens Instituut begon aan een promotietraject, kwam hij me zo nu en dan boekjes of artikelen brengen bij mijn huis. We woonden namelijk vrij dicht bij elkaar in Oegstgeest. Soms kwamen we elkaar zelfs tegen in de plaatselijke Albert Heijn.
Na mijn promotie zag ik hem niet vaak meer. Tot vorig jaar februari, toen ik gevraagd werd door tijdschrift de lage landen om een stuk te schrijven over het Ingweoons. Daarvoor moest ik natuurlijk bij Cor van Bree zijn! We spraken af bij hem thuis in Oegstgeest. Hij waarschuwde me van tevoren dat hij misschien niet alle kennis meer paraat had – wat uiteraard niet het geval was. Zijn woning zag er nog net zo uit als ik mij herinnerde van toen ik student was: het was traditie om na het veldwerkcollege met alle studenten bij hem te komen eten. Ook Cor zelf leek niet veranderd. Hij vertelde me dat hij bezig was met de afronding van zijn Historische Grammatica van het Nederlands.
Cor wist nog honderduit te vertellen over het Ingweoons. Regelmatig zichzelf onderbrekend – ‘Even een metaopmerking’ – of een verwijzing naar zijn voorgangers ‘ik ben een leerling van Kloeke’, en natuurlijk af en toe een grapje: ‘Veel mensen hebben moeite met de verengelsing van het Nederlands, maar voor de grap noem ik het ook wel de heringweonisering van het Nederlands.’ Wat ben ik blij dat Cor op mijn pad is gekomen. En dat ik kan zeggen ‘ik ben een leerling van Cor van Bree’.
Toen ik nog maar kort werkte bij Nederlands in Utrecht werd ik door twee niet nader te noemen collega’s terechtgewezen. Ze hadden gehoord dat ik in mijn colleges over taalverandering werk van Cor van Bree besprak. Of ik daarmee wilde stoppen. Want dat paste niet bij de opleiding.
Er is inmiddels veel veranderd….
Net als Mathilde Jansen herinner ik mij Cor van het veldwerk; hij was met een groep studenten uit Leiden naar Leeuwarden gekomen om interviews met Leeuwarderssprekende informanten af te nemen die ik voor hem had uitgezocht. Het Hollandse dialect van de Friese steden interesseerde hem buitengewoon. Samen met Arjen Versloot heeft hij later de monografie Oorsprongen van het Stadsfries geschreven; een fundgrube voor neerlandistische dialectologen.