• Door naar de hoofd inhoud
  • Skip to secondary menu
  • Spring naar de eerste sidebar
  • Spring naar de voettekst
Neerlandistiek. Online tijdschrift voor taal- en letterkunde

Neerlandistiek

Online tijdschrift voor taal- en letterkundig onderzoek

  • Over Neerlandistiek
  • Contact
  • Homepage
  • Categorie
    • Neerlandistiek voor de klas
    • Vertelcultuur
    • Naamkunde
  • E-books
  • Neerlandistische weblogs
  • Archief
    • 10 jaar taalcanon
    • 100 jaar Willem Frederik Hermans
  • Jong Neerlandistiek
  • Frisistyk
  • Mondiaal

Trump: Taalbeleid of -discriminatie?

17 mei 2025 door Sjaak Kroon 1 Reactie

Op 1 maart 2025 ondertekende president Donald Trump, de man die het Engels verrijkte met een woord – covfefe – waar nog nooit iemand van had gehoord (Blommaert, 2021), een Executive Order (EO 14224) die het Engels tot officiële taal van de Verenigde Staten verklaart. In de stroom van een ongekend aantal EO’s, variërend van ‘Defending Women from Gender Ideology Extremism and Restoring Biological Truth to the Federal Government’ tot ‘Ending Procurement and Forced Use of Paper Straws’, zou deze op het oog alledaagse EO makkelijk over het hoofd gezien kunnen worden. Maar dat zou een misvatting zijn. Een belangrijk argument om één specifieke taal tot de enige officiële taal van een bepaald gebied te verklaren, is het idee dat dit taalbeleid bijdraagt aan de macht en ontwikkeling van dat gebied. Het gebruik van een gemeenschappelijke taal, zo is de gedachte, versterkt de cohesie en eenheid van een volk. De keuze voor één officiële taal impliceert echter tegelijkertijd, althans impliciet, de uitsluiting van andere talen. Daarmee wordt de sprekers van die talen hun legitimiteit als gesprekspartner, of zelfs als burger, ontzegd.

In dit stuk presenteer ik eerst de tekst van de EO over de aanwijzing van het Engels als officiële taal van de Verenigde Staten. Vervolgens ga ik in op de felle en brede kritiek die de EO opriep, duik ik in een stukje (vergeten) geschiedenis en tot slot bekijk ik de positie van ‘officiële talen’ in Europa, en meer specifiek in Nederland. Ik sluit af met enkele vereisten voor het ontwikkelen van een integraal taalbeleid in tijden van globalisering en superdiversiteit.

‘Engels aanwijzen als de officiële taal van de Verenigde Staten’

Presidentiële Acties (Bron: https://x.com/WhiteHouse/status/1896004791635231168)

De kern van de Executive Order (sectie 1) luidt:

Section 1. Purpose and policy. From the founding of our Republic, English has been used as our national language. Our Nation’s historic governing documents, including the Declaration of Independence and the Constitution have all been written in English. It is therefore long past time that English is declared the official language of the United States. A nationally designated language is at the core of a unified and cohesive society, and the United States is strengthened by a citizenry that can freely exchange ideas in one shared language.

In welcoming new Americans, a policy of encouraging the learning and adoption of our national language will make the United States a shared home and empower new citizens to achieve the American dream. Speaking English not only opens doors economically, but it helps newcomers to engage in their communities, participate in national traditions, and give back to our society. This Order recognizes and celebrates the long tradition of multilingual American citizens who have learned English and passed it to their children for generations to come.

To promote unity, cultivate a shared American culture for all citizens, ensure consistency in government operations, and create a pathway to civic engagement, it is in America’s best interest for the Federal Government to designate one – and only one – official language. Establishing English as the official language will not only streamline communication but also reinforce shared national values, and create a more cohesive and efficient society. Accordingly, this order designates English as the official language of the United States.

Vertaling:
“Sectie 1. Doel en beleid. Sinds de stichting van onze Republiek is Engels onze nationale taal. De historische bestuursdocumenten van onze Natie, waaronder de Onafhankelijkheidsverklaring en de Grondwet, zijn allemaal in het Engels opgesteld. Het is dus de hoogste tijd dat Engels wordt uitgeroepen tot de officiële taal van de Verenigde Staten. Een nationaal vastgelegde taal is de kern van een verenigde en hechte samenleving, en de Verenigde Staten worden sterker door burgers die vrijelijk ideeën kunnen uitwisselen in één gedeelde taal.

Door nieuwe Amerikanen te verwelkomen en een beleid te voeren dat het leren en overnemen van onze nationale taal aanmoedigt, wordt de Verenigde Staten een gezamenlijk thuis en krijgen nieuwe burgers de kans de Amerikaanse droom waar te maken. Engels spreken opent niet alleen economische deuren, maar helpt nieuwkomers ook om betrokken te raken bij hun gemeenschap, deel te nemen aan nationale tradities en bij te dragen aan onze samenleving. Dit Besluit erkent en viert de lange traditie van meertalige Amerikaanse burgers die Engels hebben geleerd en dit generaties lang aan hun kinderen hebben doorgegeven.

Om eenheid te bevorderen, een gedeelde Amerikaanse cultuur voor alle burgers te ontwikkelen, consistentie in het overheidshandelen te waarborgen en een weg naar burgerparticipatie te creëren, is het in het belang van Amerika dat de Federale Overheid één – en slechts één – officiële taal aanwijst. Het Engels als officiële taal instellen zal niet alleen de communicatie stroomlijnen, maar ook gedeelde nationale waarden versterken en een hechtere en efficiëntere samenleving tot stand brengen. Daarom wijst dit besluit het Engels aan als de officiële taal van de Verenigde Staten.”

Kritiek

TESOL, de internationale vereniging voor docenten Engels aan anderstaligen, en de Linguistic Society of America, een wetenschappelijke vereniging voor taalkundigen, behoorden tot de eerste van vele organisaties die zich kritisch uitlieten over de Executive Order. Volgens de verklaring van TESOL van 4 maart:

Deze EO zet federale beleidslijnen uit die leiden tot discriminerende praktijken jegens meertalige leerders van het Engels, wat een schending is van Titel VI van de Civil Rights Act van 1964. Door EO 13166 uit 2000 in te trekken – die federale instanties opdroeg de toegang voor personen met beperkte Engelse taalvaardigheid te verbeteren – werpt deze EO barrières op voor volledige en gelijke deelname aan openbare diensten, inclusief onderwijs, voor de miljoenen meertalige leerders van het Engels in de Verenigde Staten.

Al begin jaren 2000 voerde TESOL campagne tegen ‘English-only’ wetsinitiatieven van de Official English Movement. De mythes die deze beweging verspreidde, “zijn in onze huidige context nog net zo relevant als twintig jaar geleden. Het aanwijzen van Engels als officiële taal van de Verenigde Staten zal geen eenheid bevorderen, meertalige leerders van het Engels niet mondiger maken, en ook geen hechtere en efficiëntere samenleving creëren.” n plaats daarvan pleit TESOL ervoor om in het Engelse taalonderwijs “de diversiteit aan talenten en stemmen van elke leerling en diens familie” te erkennen en te vieren.

Ook de Linguistic Society of America (LSA) verwerpt de EO met klem. Zij doet dit met een goed onderbouwd alternatief voor de vier centrale beweringen in de EO:

1. De Verenigde Staten zijn altijd een meertalig land geweest, en dat maakt het land sterk.

2. Burgers in de VS en in alle democratieën gebruiken onvermijdelijk verschillende talige manieren om hun weg in het leven te vinden; opgelegde eentaligheid leidt nooit tot nationale eenheid.

3. “Official English”-beleid verbetert de economische vooruitzichten niet voor mensen die met een andere taal in de VS arriveren, noch verbetert het de communicatie voor hen die in meertalige gemeenschappen leven.

4. Het ondersteunen en bevorderen van meertaligheid maakt een natie sterker, niet zwakker.

De LSA sluit af met een oproep tot actie voor een meertalige, en niet een eentalige, samenleving:

Wanneer deze Executive Order wordt bezien in samenhang met andere recente Executive Orders, waaronder de Executive Order van 20 januari 2025, “Protecting the American People Against Invasion,” lijkt deze ontworpen te zijn om bredere anti-immigratiedoelen te dienen, inclusief het uitwissen van de geschiedenis en cultuur van miljoenen mensen in de Verenigde Staten die geen eentalige Engelssprekenden zijn. Eerdere pogingen om één officiële taal voor de Verenigde Staten in te stellen, zijn allemaal verworpen. Onze vraag is: als de Verenigde Staten al meer dan 200 jaar geen officiële taal nodig hebben gehad, waarom zouden we die dan nu wel nodig hebben?

De rode draad in deze en vele andere kritische reacties – zie bijvoorbeeld de verklaringen van het Joint National Committee for Languages NCL-NCLIS, het Center of Applied Linguistics CAL, The Japanese American Citizens League JACL, en de American Association for Applied Linguistics AAAL – is de kritiek op de verwijzing naar “meertalige Amerikaanse burgers”. Zeer ironisch wordt deze meertaligheid vooral gevierd als een opstapje naar het verwerven en gebruiken van Engels, als onderdeel van een door de overheid opgelegd top-down gezinstaalbeleid voor “nieuwe Amerikanen” – in tegenstelling tot de gewone “burgerij”, zo lijkt het. Dit beleid komt met een opdracht en een belofte: leer Engels en de Amerikaanse droom ligt binnen handbereik. Deze ‘belofte van taal’, zoals Kraft en Flubacher (2020) het noemen, wordt echter zelden waargemaakt in de vorm van betere toegang tot onderwijs of werk, tenzij ondersteund door politieke en maatschappelijke infrastructuren die nieuwkomers en oudkomers daadwerkelijk de kans geven deel te nemen aan tweedetaalleertrajecten (Hooft, 2025). En zulke infrastructuren zijn maar zelden voorhanden. Bovendien verwoordt de EO vrij direct het do ut des-principe: wij geven jullie Engels als officiële taal – lees: wij dringen jullie Engels op – en in ruil daarvoor dragen jullie bij aan de samenleving. Wederom zonder daadwerkelijk voorwaarden te scheppen die maatschappelijke participatie mogelijk maken.

Het klinkt als een wrange grap om in de EO te lezen dat deze “de lange traditie erkent en viert van meertalige Amerikaanse burgers die Engels hebben geleerd en dit generaties lang aan hun kinderen hebben doorgegeven”, oftewel, die hun meertalige gezinnen hebben omgevormd tot eentalige. Dit mag dan nieuw klinken, maar we mogen niet vergeten dat transitioneel tweetalig onderwijs, zoals verankerd in de Bilingual Education Act van 1968 (afgeschaft in 2000), uiteindelijk tot eentaligheid leidt als het succesvol is – ook al wordt het vaak gepresenteerd als een maatregel die meertaligheid bevordert.

Tot slot is de EO meer dan een louter taalbeleidskwestie. Zoals ik elders betoogde (Kroon, 2022), dient taalbeleid meestal ook andere doelen dan het gedrag van anderen te beïnvloeden met betrekking tot de verwerving, structuur of functionele toewijzing van hun taalcodes, zoals Coopers (1989: 45) definitie luidt – of die doelen nu politiek, maatschappelijk, ideologisch, cultureel of economisch van aard zijn.

Dit ‘andere doel’ omvat ook het uitdragen van een bepaalde visie op taal en talen. In het geval van EO 14224 komt deze visie pijnlijk duidelijk naar voren in Trumps toespraak na ondertekening van het bevel, te zien in een Al Jazeera-reportage op YouTube. Na de inleidende woorden van de voice-over, “Voor president Trump is het ondertekenen van deze executive action een antwoord op zijn langdurige klacht dat buitenlanders de Engelse taal in de Verenigde Staten verwateren”, maakt Trump zijn visie op taal glashelder: “Het is te gek voor woorden. Ze hebben talen waar niemand in dit land ooit van gehoord heeft.” Met andere woorden: er is Engels, en er zijn andere talen waar we nog nooit van gehoord hebben. Die tellen dus niet als talen, verdienen geen overheidssteun en moeten verdwijnen omdat ze het Engels in de VS zouden verwateren.

Begin jaren negentig introduceerden Skutnabb-Kangas en Phillipson (1995) de begrippen linguïcide en linguïcisme. Linguïcide definiëren zij als “de uitroeiing van talen, analoog aan (fysieke) genocide”(p. 83) en linguïcisme als “ideologieën, structuren en praktijken die worden gebruikt om een ongelijke verdeling van macht en middelen (zowel materieel als immaterieel) tussen op taal gebaseerde groepen te legitimeren, bewerkstelligen en reproduceren [—]. Linguïcisme kan betrekking hebben op zowel talen als hun sprekers. Het gaat vooraf aan (maar leidt niet noodzakelijkerwijs tot) linguïcide en/of taalsterfte.” (p. 83) In hun classificatie van beleid ten aanzien van minderheidstalen onderscheiden Skutnabb-Kangas en Phillipson (1994, p. 2211) tussen (1) pogingen een taal te doden, (2) een taal laten uitsterven, (3) niet-ondersteunde co-existentie, (4) gedeeltelijke ondersteuning van specifieke taalfuncties, en (5) erkenning als officiële taal. Met het ondertekenen van de EO kiest president Trump – niet alleen voor ‘talen waar niemand in dit land ooit van gehoord heeft’, maar impliciet ook voor een taal als het Spaans met zo’n 40 miljoen sprekers in de VS – voor ‘niet-ondersteunde co-existentie’ (op zijn zachtst gezegd) of voor het laten uitsterven van deze talen ten gunste van het Engels. Beide posities zijn volgens Skutnabb-Kangas en Phillipson “verkapt linguïcidaal” (p. 2211) maar wijzen tegelijkertijd op een actor die de dood van een taal veroorzaakt. Daarmee is de EO een schoolvoorbeeld van Planning Language, Planning Inequality (Tollefson, 1991), dat helpt de vaak verborgen en ondoorzichtige ambities van beleidsmakers te ontmaskeren.

Het beleid om geen beleid te hebben

De Amerikaanse meertaligheid vindt haar oorsprong, naast de vele inheemse Amerikaanse talen, in het feit dat de VS in de 18e eeuw een land was waar allerlei, voornamelijk Europese, immigranten samenleefden en -werkten. Zij stichtten uiteindelijk wat nu de VS is. Executive Order 14224 verwijst expliciet naar de Onafhankelijkheidsverklaring (1776) als een van de historische, in het Engels geschreven, bestuursdocumenten van de Verenigde Staten. Dat klopt, maar zoals Geerts (1979) treffend aantoonde, waren de Founding Fathers van de Verenigde Staten, net als hun collega’s in revolutionair Frankrijk, zich er terdege van bewust dat de culturele en linguïstische diversiteit van de groepen binnen de nieuwe staat gemakkelijk tot communicatieproblemen kon leiden. Daarom publiceerden zij hun ideeën en decreten aanvankelijk in de belangrijkste talen: Engels, Frans, Spaans en Duits. Hoewel de meerderheid Engels sprak en men overwoog Engels tot nationale taal te maken, zag men daarvan af omdat dit indruiste tegen hun vrijheidsideaal. Men besloot daarom “geen nationale taal aan te wijzen” en koos voor “een beleid om geen beleid te hebben”, zoals Heath (1976, p. 9-10; in Geerts 1979) het formuleerde: de erkenning van de gelijkheid van alle talen en van maatschappelijke meertaligheid.

John Trumbull – US Capitol – Wikimedia – public domain
Ondertekening van de Onafhankelijkheidsverklaring, 4 juli 1776 (schilderij van John Trumbull)

Zoals bekend kreeg het Engels uiteindelijk – waarschijnlijk zoals ook verwacht of zelfs gehoopt door de Founding Fathers – de overhand als de belangrijkste taal van de Verenigde Staten, en daarbuiten.

Dit ‘beleid om geen beleid te hebben’, wat ertoe leidde dat Engels niet tot officiële taal van de Verenigde Staten werd benoemd, zorgde al begin 20e eeuw voor discussie, onrust en protest vanuit de zogenoemde English-only of Official English movement. Deze beweging werd krachtig gepromoot door U.S. English, opgericht in 1983 en “de oudste en grootste burgeractiegroep van het land, toegewijd aan het behoud van de verenigende rol van de Engelse taal in de Verenigde Staten”. Op staatsniveau resulteerde de politieke en wettelijke ‘English-only’-lobby erin dat inmiddels 32 staten wetgeving hebben die het Engels als officiële taal erkent. In maart 2025 kleurde EO 14224, met slechts één presidentiële handtekening, de onderstaande kaart van ProEnglish – “de belangrijkste voorvechter van officieel Engels in het land” – volledig blauw.

Gesproken taal in de VS
Publiek Domein
Staten met (blauw) en zonder (rood) Officiële Engelse Wetgeving in 2023

De Europese ervaring

Waar de Founding Fathers van de Verenigde Staten besloten het Engels niet tot hun officiële of nationale taal te verklaren, hadden de Franse revolutionairen aanvankelijk een soortgelijk idee. Ook zij wilden hun wetten en maatregelen in eerste instantie niet alleen in het Frans publiceren, maar ook in de diverse regionale talen van het land. Al snel ontdekten ze echter dat de taalkundige variëteit in Frankrijk groter was dan verwacht. Daarom kreeg priester en revolutionair politicus Henri-Baptiste Grégoire in 1790 de opdracht de linguïstische diversiteit in kaart te brengen. Geerts (1979, p. 8) noemt de enquête die Grégoire hiervoor gebruikte waarschijnlijk de eerste taalbeleidsmatige onderneming in modern Europa. Hoewel Grégoire aanvankelijk enkel de linguïstische diversiteit wilde vastleggen om de revolutie zo veel mogelijk burgers te laten bereiken, concludeerde hij in zijn eindrapport uit 1794: “la nécessité et les moyens d’anéantir les patois et d’universaliser la language française” (“de noodzaak en de middelen om de streektalen uit te roeien en de Franse taal algemeen te maken”) (De Certeau, Julia, & Revel, 1975, p. 300). Dit leidde tot de zege van het Frans als nationale taal. Werd het gebruik van regionale talen eerst nog gemotiveerd door het revolutionaire gelijkheidsbeginsel (égalité), bij nader inzien werd het exclusieve gebruik van het Frans gelegitimeerd door het vrijheidsbeginsel (liberté): bevrijding van het oude feodale systeem en de oude talen die burgers zouden belemmeren volwaardig deel te nemen aan de nieuwe tijd. Zoals Geerts het verwoordde: “De nieuwe taal definieert de nieuwe wereld, bepaalt de nieuwe toekomst; de nieuwe taal is de revolutie.” (p. 10). Opmerkelijk in deze context is dat de Académie Française, een instituut uit het Ancien Régime (opgericht in 1634), behouden bleef als hoeder van de Franse woordenschat en grammatica en als promotor van het Frans wereldwijd.

Gregroire
Wikimedia – Gallica Digital Library digitale ID btv1b84148663
Henri-Baptiste Grégoire 1750-1831 (gravure door Joseph François)

Met een grote sprong in de tijd kunnen we vaststellen dat Frankrijk tot de Europese landen behoort die het Frans grondwettelijk als nationale taal hebben verankerd. Sinds 25 juni 1992 stelt artikel 2 van de Franse Grondwet: “La langue de la République est le français.” (“De taal van de Republiek is het Frans.”) Met een grondwetsartikel dat één en slechts één taal tot nationale taal verklaart, bevindt Frankrijk zich in goed – of slecht – gezelschap. Uit het EFNIL-overzicht van taalwetgeving in Europa blijkt dat, net als Frankrijk, de overgrote meerderheid van de Europese landen een grondwetsartikel en/of taalwet heeft die de officiële of nationale taal van het land vastlegt. Een ander voorbeeld is de Hongaarse grondwet, die stelt: “Er is slechts één nationale taal in Hongarije: Hongaars.”

Dergelijke verklaringen weerspiegelen duidelijk de 19e-eeuwse natievorming in Europa, gebaseerd op wat Blommaert (2011, p. 244) de Herderiaanse visie noemde. Hierin viel “taal volledig samen met cultuur, en dit duo definieerde de essentiële identiteit van een ‘volk’ [—]. Naties, zo vonden Herders politieke volgelingen, moesten worden gebouwd op de stevige fundamenten van zulke enkelvoudige taal-cultuuridentiteiten. De negentiende eeuw zag de opkomst van talrijke van dergelijke eentalige en monoculturele natiestaten [—]. Dit eentalig-monoculturele model van de ideale natiestaat was in feite de blauwdruk voor de modernistische staat [—] die een gestandaardiseerde ‘nationale’ taal oplegde aan het gehele openbare sociale leven, d.w.z. over het hele spectrum van sociale arena’s die het leven van een individuele burger structureren, beginnend bij een eentalig onderwijssysteem en zich uitstrekkend tot het openbaar bestuur, de pers en het economische leven.”

De slogan luidt niet voor niets: een ‘vaderland’ heeft een ‘moedertaal’ nodig, en ‘moedertaalonderwijs’ moet burgers vormen die passen in dit ideaal van homogeniteit (Ahlzweig, 1994; Gardt, 2000; Kroon, 2003). Vanzelfsprekend zijn deze drie – het idee van één homogeen volk, één homogeen territorium en één homogene taal – toen al, maar zeker nu, in tijden van globalisering, mobiliteit en superdiversiteit, wat Green en Erixon (2020, p. 262) “empirische fictie” noemen. Het spreekt voor zich dat het aanwijzen van een taal als “officieel” of “nationaal” niets afdoet aan het empirische feit van taalverscheidenheid, die wereldwijd eerder regel dan uitzondering is.

De mislukte grondwettelijke verankering van het Nederlands in Nederland

Nederland behoort tot op heden tot de handvol landen zonder grondwetsartikel dat de meest gesproken taal als officiële staatstaal vastlegt. Volgens het overzicht van Brand en Van der Sijs (2007) riep koning Willem I in 1830, na het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en België, het Nederlands bij koninklijk besluit uit tot officiële taal van alle Nederlandse provincies. Dit werd echter niet opgenomen in de nieuwe Grondwet van 1848, die van Nederland een parlementaire democratie maakte. In de daaropvolgende jaren draaiden parlementaire discussies over taal vooral om de positie van het Nederlands als onderwijstaal, de financiering van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, de vaststelling van een officiële spelling, de positie van Nederlandse dialecten en het Fries, (vooral na de Tweede Wereldoorlog) een pleidooi voor “zuiver” en “correct” Nederlands, en het versterken van de positie van het Nederlands, zowel internationaal als in Nederland zelf. Pas in de jaren negentig namen Kamerleden het initiatief om de status van het Nederlands als officiële taal op de politieke agenda te plaatsen.

Op 20 maart 1991 dienden de Kamerleden Van Middelkoop (GPV) en Mateman (CDA) een motie in. Met het oog op de verwachte Europese integratie verzochten zij de regering de mogelijkheden te onderzoeken om het gebruik van de Nederlandse taal als taal van onderwijs, overheid en rechtspraak wettelijk of grondwettelijk te verankeren (Tweede Kamer 1990-1991, 21 427, nr. 12 en 14). In oktober publiceerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken de resultaten van dit onderzoek. Het stuk stelde onder meer: “De Nederlandse Grondwet kent geen bepaling waarin een officiële taal is vastgelegd. Wel kan worden gesteld dat de opvatting dat het Nederlands de officiële taal is binnen het Nederlandse territoir van het Koninkrijk tot het ongeschreven recht behoort; het ongeschreven karakter van deze regel kan worden verklaard uit de vanzelfsprekendheid van deze opvatting.” (TK 1991-1992, 21 427, nr. 20, p. 2) De motie Van Middelkoop/Mateman werd uitvoerig besproken en uiteindelijk (in licht gewijzigde vorm) aangenomen. Daarna bleef het echter stil. De regering liet niets van zich horen en de motie, hoewel aanvaard, leidde nooit tot wetgeving.

Op 3 oktober 1995 waagden de Kamerleden Van Middelkoop (GPV) en Koekoek (CDA) een nieuwe poging en plaatsten de kwestie opnieuw op de agenda. Ditmaal namen zij zelf het initiatief voor een wetsvoorstel om een artikel aan de Grondwet toe te voegen: “De bevordering van het gebruik van de Nederlandse taal is een zorg van de overheid.” (TK 1995-1996, 24 431, A) De Nederlandse taal moest worden bevorderd, zo was de redenering, (1) omdat zij onder druk stond van het Engels door toenemende internationalisering, (2) omdat zij haar officiële status in de EU dreigde te verliezen bij een mogelijke uitbreiding van de EU, en (3) omdat er onvoldoende regels bestonden over welke taal de overheid in contacten met burgers moest gebruiken. Tijdens de parlementaire behandeling in april 1997 waren de tegenstanders in de meerderheid. Minister van Binnenlandse Zaken Dijkstal (VVD) stelde dat de regering de noodzaak van opname in de Grondwet niet zag: “In de eerste plaats is het kabinet van oordeel dat opneming in de Grondwet een sterk symbolische betekenis heeft, die niet past in het streven naar een sobere Grondwet. In de tweede plaats meent het kabinet dat de positie van de Nederlandse taal voldoende is gewaarborgd in onze rechtsorde en dat uit wetgeving en jurisprudentie ook blijkt dat het Nederlands de taal is van het bestuurlijk en van het rechtsverkeer. In de derde plaats verwacht de regering niet dat een bepaling in de Grondwet daadwerkelijk kan bijdragen tot versterking van de positie van het Nederlands in het internationale verkeer” (TK 10 april 1997, 68-4935). In de discussie werd ook gewezen op het risico dat een Grondwetsartikel ter versterking van de internationale positie van het Nederlands de positie en ontwikkeling van Nederlandse regionale talen en dialecten (zoals Fries, Nedersaksisch en Limburgs) zou kunnen beperken. Deze waren erkend onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, dat de regering al in 1992 had ondertekend en het parlement in 1996 had geratificeerd. Op 22 april 1997 stemde een Kamermeerderheid tegen het wetsvoorstel om de Nederlandse taal tot een zorg van de overheid te maken.

In het Coalitieakkoord van februari 2007 (TK 2006-2007, 30 891, nr 4) van een nieuwe regering van CDA, PvdA en ChristenUnie, dook de taalkwestie opnieuw op. Onder het kopje ‘Kunst en cultuur’ stond: “De regering bevordert het eenvoudig en zorgvuldig gebruik van het Nederlands als bestuurstaal en als omgangstaal, en legt daartoe het Nederlands vast in de Grondwet, met behoud van de wettelijke erkenning van (het gebruik van) de Friese taal.” In zijn advies hierover (TK 2007-2008, 31 570, nr. 3) concludeerde de Raad van State dat de twaalf jaar durende discussie in het parlement over dit onderwerp de noodzaak van grondwettelijke verankering van het Nederlands relativeerde. De Raad adviseerde dan ook tegen opname van het Nederlands in de Grondwet. En weer gebeurde er niets.

Kijkend naar de argumenten van de voorstanders van een wets- of grondwetsartikel over de Nederlandse taal, valt op dat er geen expliciete verwijzing is naar een maatschappelijk gevoelde noodzaak om het Nederlands als dé taal van Nederland te beschermen in een tijd waarin de Nederlandse samenleving – door arbeidsmigratie, dekolonisatie en de komst van vluchtelingen en asielzoekers – al sterk meertalig was geworden. De enige verwijzing naar andere talen dan het Nederlands betreft de positie van het Fries. Het hoofargument voor bescherming van het Nederlands lijkt de minderheidspositie binnen de Europese Unie te zijn. Alleen in het Coalitieakkoord wordt gesteld dat de Nederlandse taal onder druk staat door, wat vaag wordt omschreven als, ‘toenemende internationalisering’.

Tot slot stuitte ik bij het doorlezen van de Kamerstukken van 2007 toevallig op een reeks vragen aan de regering “over de wenselijkheid van het wettelijk vastleggen van de plicht om Nederlands te spreken in overheidsgebouwen”. Deze waren op 14 november 2007 ingediend door de Kamerleden Wilders, Brinkman en Fritsma (PVV) en namen duidelijk de migratiegerelateerde taalverscheidenheid in Nederland als uitgangspunt (TK 2007-2008, Aanhangsel, 1789). De vragen luidden: (1) Bent u bekend met de berichten ‘Ergernis over Turkssprekende politici’ en ‘Politici moeten Nederlands spreken’? (2) Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat politici Turks spreken tijdens raadsvergaderingen? Zo nee, waarom niet? (3) Deelt u de mening dat in overheidsgebouwen uitsluitend Nederlands gesproken dient te worden? Zo nee, waarom niet? (4) Bent u bereid wettelijk te regelen dat in overheidsgebouwen uitsluitend Nederlands gesproken dient te worden? Zo ja, bent u bereid de daartoe strekkende wetsgang zo spoedig mogelijk in gang te zetten? Zo nee, waarom niet? Het antwoord van de minister was rechttoe rechtaan: het getuigt van goede omgangsvormen om in vergaderingen een taal te gebruiken die iedereen verstaat. Desondanks kan het soms nodig zijn ook een vreemde taal te gebruiken. Haar antwoord op de vierde vraag was dan ook een helder en simpel ‘nee’.

Ontwikkeling van taalbeleid

Het Engels in de Verenigde Staten is, net als het Frans in Frankrijk, het Duits in Duitsland en het Nederlands in Nederland, geen bedreigde taal. Hoewel er volgens de American Community Survey van 2019 meer dan duizend talen in de VS worden gesproken, is Engels verreweg de meest gesproken eerste of tweede taal: 78% van de bevolking spreekt uitsluitend Engels. Het aantal Engelssprekenden steeg van 187,2 miljoen in 1880 naar 241 miljoen in 2019. Tegelijkertijd nam ook het aantal mensen in de VS dat thuis een andere taal dan Engels spreekt toe: dit aantal is bijna verdrievoudigd, van 23,1 miljoen (ongeveer 1 op 10) in 1980 tot 67,8 miljoen (bijna 1 op 5) in 2019.

Meest gesproken talen
US Census Bureau

Waarom dan de noodzaak om Engels aan te wijzen als de officiële taal van de Verenigde Staten? Laat ik terugkomen op wat ik eerder zei over “het andere doel” van taalbeleid. President Trumps EO 14224 gaat niet alleen over taal. Net zoals het succesvolle taalbeleid van de Franse Revolutie niet alleen om taal draaide maar ook om het smeden van nationale eenheid, en net zoals de mislukte pogingen om het Nederlands in de Grondwet te verankeren niet alleen over taal gingen maar ook over de positie van Nederland in een groeiende Europese Unie, zo gaat ook Trumps EO niet louter over taal. Het introduceert een vorm van nationalisme die de VS vreemd is. Het laat zien hoe Amerikaans cultureel patriottisme – we zijn allemaal migranten – verschuift naar een etnocultureel nationalisme waarin culturele kenmerken als westerse taal, religie, afkomst en traditie de boventoon voeren. Spaans, Chinees, Tagalog, Vietnamees, Arabisch en vele andere talen “waar niemand ooit van gehoord heeft” (voce Trump) passen niet in dat plaatje en moeten worden buitengesloten. Dit proces begon met succesvolle wetgevingsacties van de English-only beweging in steeds meer staten. Die acties waren er vooral op gericht een symbolische muur op te trekken tegen Spaans en andere migrantentalen door Engels tot officiële staatstaal te verklaren. Naar verluidt werd deze symbolische, niet-verbiedende muur in sommige staten realiteit. Zoals in Colorado, waar “een buschauffeur van een basisschool leerlingen verbood Spaans te spreken op weg naar school nadat Colorado zijn wetgeving had aangenomen.” (Gibson, 2004, p. 12)

Het uitsluiten van talen als legitieme communicatiemiddelen leidt in wezen tot het uitsluiten van de sprekers van die talen als legitieme burgers. Dat was precies, denk ik, de intentie van de Nederlandse minister van Integratie Verdonk (VVD) toen zij in 2006 in een interview opperde een gedragsregel in te voeren die in de publieke ruimte alleen Nederlands als communicatietaal zou toestaan. Op 17 januari 2006 had de gemeente Rotterdam al een gedragscode opgesteld waarin artikel 2 luidde: “Wij Rotterdammers gebruiken Nederlands als onze gemeenschappelijke taal.” Dit artikel omvatte drie elementen: “(1) Nederlands is de gemeenschappelijke taal van Rotterdam. In het openbaar spreken we Nederlands – op school, op het werk, op straat en in het buurthuis. (2) Het is onze verantwoordelijkheid om het Nederlands voldoende te beheersen, of anders te leren. (3) We voeden onze kinderen grotendeels in het Nederlands op, zodat zij volop kansen hebben in onze samenleving.” De formele status van zo’n gedragscode, en de wettigheid van een verbod op het spreken van andere talen dan Nederlands in de publieke ruimte, bleken echter nogal onduidelijk. Een dag na het interview nuanceerde de minister haar voorstel al: een andere taal spreken mag, zei ze op het Journaal, maar wie hier wil blijven, moet zoveel mogelijk Nederlands gebruiken.

Dit alles betekent niet dat het voor een land irrelevant zou zijn om taalbeleid te ontwikkelen. Daarbij zijn echter enkele fundamentele punten van belang (zie ook Kroon, 2025).

Ten eerste is het cruciaal te beseffen dat taalbeleid nooit op zichzelf staat, maar altijd deel uitmaakt van een breder beleidskader. Zo’n kader vereist consensus over de onderliggende maatschappelijke normen en waarden ten aanzien van het beleidsobject. In dit geval gaat het om een standpuntbepaling in het debat over etnische, culturele en linguïstische diversiteit: kiezen voor een multi-etnisch, multicultureel en meertalig perspectief als vertrekpunt voor taalbeleidsontwikkeling, of vasthouden aan een achterhaald, alles-omvattend mono-etnocultureel nationalisme. Dat laatste perspectief, zij het in enigszins afgezwakte vorm, zien we terug in de pogingen van Nederlandse Kamerleden om het Nederlands in een grondwetsartikel te beschermen, en het leidt tot situaties zoals die van Executive Order 14224.

Ten tweede is het voor de ontwikkeling van taalbeleid van belang na te denken over de definitie van taal als object van dat beleid. Traditioneel richt taalbeleid zich voornamelijk op ‘taal’ als een monolithische, gestandaardiseerde en vaststaande entiteit (taal als zelfstandig naamwoord) en niet op ‘talen’ (languaging): de manier waarop mensen omgaan met elementen en kenmerken van alle talen en taalvariëteiten in hun taalrepertoire (taal als werkwoord) (Blommaert & Rampton, 2016). Dit laatste perspectief, passend bij een meertalige ideologie, pleit voor een gebruiksgerichte benadering in taalbeleidsontwikkeling. Voor de VS en Nederland zou dit betekenen dat een integraal taalbeleid niet alleen de (historisch) meest gesproken taal of talen van het land omvat, maar ook variëteiten daarvan, evenals regionale en/of inheemse of immigrantentalen. De kwaliteit van een taalbeleid moet niet worden beoordeeld op wat het zegt over de meerderheidstaal, maar juist op wat het zegt over minderheidstalen. In een gebruiksgerichte benadering zou een executive order die één enkele taal tot officiële landstaal bestempelt en andere talen beoogt uit te roeien, ondenkbaar zijn. De verantwoordelijkheid voor zo’n integraal taalbeleidsontwerp kan bij één ministerie liggen – in Nederland bijvoorbeeld Binnenlandse Zaken voor taalkwesties – maar het is duidelijk dat ook ministeries als Onderwijs (zolang dat in de VS bestaat), Integratie, Buitenlandse Zaken of Welzijn een rol spelen, omdat taal alle sectoren van de samenleving raakt.

Ten derde is het belangrijk te overwegen dat een gegeven taalbeleid altijd verbonden is aan een specifieke chronotopische context (Kroon & Swanenberg, 2020). Een beleid kan op een bepaald moment worden ontwikkeld, maar de implementatie ervan vindt ongetwijfeld plaats in voortdurend veranderende contexten. Benaderingen of aanbevelingen die op een bepaald moment effectief en relevant lijken, kunnen later dus minder relevant of zelfs achterhaald zijn. Het oorspronkelijk meertalige beleid van de Amerikaanse en Franse revolutionairen – om niet voor slechts één taal te kiezen – is hier een treffend voorbeeld: maatschappelijke ontwikkelingen in de postrevolutionaire jaren leidden uiteindelijk tot het eentalige monopolie van respectievelijk Engels en Frans.

Ten vierde en tot slot is er, naast de specifieke chronotopische context die de effectiviteit van taalbeleid kan belemmeren, nog een potentieel storend aspect: de kloof tussen top-down en bottom-up in beleidsvorming. Dit verwijst naar het empirische feit dat de bottom-up taalpraktijken van mensen vaak sterk afwijken van het top-down taalbeleid zoals vastgelegd in officiële documenten (Johnson, 2013). Een oplossing hiervoor ligt in het centraal stellen van de handelingsbekwaamheid (agency) van taalgebruikers bij de ontwikkeling van taalbeleid (Ricento & Hornberger, 1996). Dit betekent dat allen, ongeacht hun talen, als legitieme sprekers en burgers worden beschouwd, en dus subjecten in plaats van objecten van beleidsvorming worden – in tegenstelling tot president Trumps nationalistische, eentalige, top-down Executive Order 14224, die volkomen haaks staat op de sociolinguïstische werkelijkheid van Amerika.

Bibliografie

Ahlzweig, C. (1994). Muttersprache – Vaterland. Die deutsche Nation und ihre Sprache. Opladen: Westdeutscher Verlag.

Blommaert, J. (2011). The long language-ideological debate in Belgium. Journal of Multicultural Discourses 6(3), 241-256. https://doi.org/10.1080/17447143.2011.595492 

Blommaert, J. (2021). Sociolinguistic restratification in the one-offline nexus: Trump’s viral errors. In M. Spotti, J. Swanenberg, & J. Blommaert (eds.), Language Policies and the Politics of Language Practices (pp. 7-24). Cham: Springer Nature. https://doi.org/10.1007/978-3-030-88723-0_2

Blommaert, J. & B. Rampton (2011) Language and superdiversity. In K. Arnaut, J. Blommaert, B. Rampton, & M. Spotti (eds.), Language and Superdiversity (pp. 21-48). New York and London: Routledge.

Brand, C.J.M., & van der Sijs, N. (2007). Geen taal, geen natie: parlementaire debatten over de relatie tussen de Nederlandse taal en de nationale identiteit. Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 9, 43-56. Retrieved from https://hdl.handle.net/2066/44191

Cooper, R. L. (1989). Language Planning and Social Change. Cambridge: Cambridge University Press.

De Certeau, M., Julia, J. & Revel, J. (1975). Une politique de la language. La Révolution française et les patois: l’enquête de Gréegoire. Paris: Gallimard.

Gardt, A. (ed.) (2000). Nation und Sprache. Die Diskussion ihres Verhältnisses in Geschichte und Gegenwart. Berlin, New York: Walter de Gruyter.

Geerts, G. (2979). Nakaarten en vooruitzien: een taalpolitieke voorbeschouwing. Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen 6. Taalpolitieke kwesties in Nederland. Handelingen van de Anéla-studiedag op 24 maart 1979 in Eindhoven.

Gibson, K. (2004). English only court cases involving the U.S. workplace: The myths of language use and the homogeneization of bilingual workers’ identities. Second Language Studies 22(2), 1-60. Retrieved from https://www.hawaii.edu/sls/wp-content/uploads/2014/09/Gibson.pdf

Green, B. & Erixon, P.-O. (2020). Understanding the (post-)national L1 subjects: Three problematics. In B. Green & P.-O. Erixon (Eds.). Rethinking L1 Education in a Global Era (pp. 259-285).  Cham: Springer. https://doi.org/10.1007/978-3-030-55997-7

Heath, S.B. (1976). A national language academy? Internation Journal of the Sociology of Language 11, 9-43. 

Hooft, H. (2025). To School or Not to School? Practices, Spaces and Appraisals of Adult Migrants’ Language and Literacy Learning in Antwerp (Belgium). Doctoral dissertation KU Leuven (forthcoming).

Johnson, D. C. (2013). Language Policy. New York: Palgrave McMillan. https://doi.org/10.1057/9781137316202

Kraft, K., & Flubacher, M.-C. (2020). The promise of language: Betwixt empowerment and the Rrproduction of inequality. International Journal of the Sociology of Language 264, 1-23. https://doi.org/10.1515/ijsl-2020-2091

Kroon, S. (2003), Mother tongue and mother tongue education. In: J. Bourne, & E. Reid (eds.), Language Education. World Yearbook of Education 2003 (pp. 35-48). London: Kogan Page. 

Kroon, S. (2022). The other goal in language and information policies. Diggit Magazine, 8-9-2022.

Kroon, S. (2025). Language diversity, policy and practice. Five case studies. In Festschrift Jan Blommaert . Bristol: Multilingual Matters. (forthcoming)

Kroon, S. & J. Swanenberg (eds.) (2022). Chronotopic Identity Work; Sociolinguistic Analyses of Cultural and Linguistic Phenomena in Time and Space. Bristol: Multilingual Matters. https://doi.org/10.21832/9781788926621

Ricento, T. & N. Hornberger (1996). Unpeeling the onion: Language plan­ning and policy and the ELT professional. TESOL Quarterly 30(3), 401-427.

Skutnabb-Kangas, T. & Phillipson, R. (1994). Linguicide. In The Encyclopedia of Language and Linguistics (pp. 2211-2212), Pergamon Press & Aberdeen University Press. Retrieved from from: https://www.researchgate.net/publication/315698050_Linguicide

Skutnabb-Kangas, T. & Phillipson, R. (1995). Linguicide and Linguicism. In R. Phillipson & T. Skutnabb-Kangas, Papers in European language Policy (pp. 83-91). ROLIG papir 53. Roskilde: Roskilde Universitetscenter, Lingvistgruppen. Retrieved from: https://www.researchgate.net/publication/316622633_Linguicide_and_Linguicism 

Tollefson, J. W. (1991). Planning Language, Planning Inequality. Language Policy in the Community. London and New York: Longman.

Dit stuk is een vertaling van een artikel dat eerder in het Engels verscheen op DiggitMagazine. Vertaling: M. van Oostendorp

Delen:

  • Klik om af te drukken (Wordt in een nieuw venster geopend) Print
  • Klik om dit te e-mailen naar een vriend (Wordt in een nieuw venster geopend) E-mail
  • Klik om te delen op Facebook (Wordt in een nieuw venster geopend) Facebook
  • Klik om te delen op WhatsApp (Wordt in een nieuw venster geopend) WhatsApp
  • Klik om te delen op Telegram (Wordt in een nieuw venster geopend) Telegram
  • Klik om op LinkedIn te delen (Wordt in een nieuw venster geopend) LinkedIn

Vind ik leuk:

Vind-ik-leuk Aan het laden...

Gerelateerd

Categorie: Artikel Tags: taalbeleid, taalpolitiek

Lees Interacties

Reacties

  1. Miet Ooms zegt

    26 mei 2025 om 08:35

    Boeiend om dit vanuit een Nederlands standpunt te zien, waar de Nederlandse taal niet grondwettelijk verankerd is, in tegenstelling tot in België. Begin mei heb ik dat EO namelijk bekeken met de Belgische wetgeving in het achterhoofd en er mijn visie op gegeven. Dit is mijn artikel op LinkedIn: https://www.linkedin.com/pulse/engels-als-offici%25C3%25ABle-taal-van-de-vs-miet-ooms-70dxe/

    Beantwoorden

Laat een reactie achterReactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.

Primaire Sidebar

Gedicht van de dag

Frans Buyle • Anders

Het was anders. De wind
was anders van toon.
Ik vroeg de weg: het kind
aarzelde ongewoon.

➔ Lees meer

Bekijk alle gedichten

  • Facebook
  • YouTube

Chris van Geel

BERICHT HOE WE ZITTEN

Adem zien te halen
is het enige en
kijken of er geen paard aan komt.
 

Bron: Het Zinrijk, 1971

➔ Bekijk hier alle citaten

Agenda

25 augustus 2025: Het Colloquium Neerlandicum 2025

25 augustus 2025: Het Colloquium Neerlandicum 2025

23 juni 2025

➔ Lees meer
19 september 2025: Laatzomer Conferentie NDN

19 september 2025: Laatzomer Conferentie NDN

22 juni 2025

➔ Lees meer
2 juli 2025: Boekpresentatie ‘Een nieuw geluid’

2 juli 2025: Boekpresentatie ‘Een nieuw geluid’

21 juni 2025

➔ Lees meer
➔ Bekijk alle agendapunten

Neerlandici vandaag

geboortedag
1921 Albert Sassen
➔ Neerlandicikalender

Media

Hoe je taal maakt en hoe taal je raakt

Hoe je taal maakt en hoe taal je raakt

22 juni 2025 Door Redactie Neerlandistiek Reageer

➔ Lees meer
De structuur van wetenschappelijke artikelen

De structuur van wetenschappelijke artikelen

21 juni 2025 Door Marc van Oostendorp 1 Reactie

➔ Lees meer
Het culturele landschap van Frits van Oostrom

Het culturele landschap van Frits van Oostrom

19 juni 2025 Door Redactie Neerlandistiek Reageer

➔ Lees meer
➔ Bekijk alle video’s en podcasts

Footer

Elektronisch tijdschrift voor de Nederlandse taal en cultuur sinds 1992.

ISSN 0929-6514
Bijdragen zijn welkom op
redactie@neerlandistiek.nl
  • Homepage
  • E-books
  • Neerlandistische weblogs
  • Over Neerlandistiek
  • De archieven
  • Contact
  • Facebook
  • YouTube

Inschrijven voor de Dagpost

Controleer je inbox of spammap om je abonnement te bevestigen.

Copyright © 2025 · Magazine Pro on Genesis Framework · WordPress · Log in

  • Homepage
  • Categorie
    • Voor de klas
    • Vertelcultuur
    • Naamkunde
  • Archief
    • 10 jaar taalcanon
    • 100 jaar Willem Frederik Hermans
  • E-books
  • Neerlandistische weblogs
  • Jong Neerlandistiek
  • Frisistyk
  • Mondiaal Neerlandistiek
  • Over Neerlandistiek
  • Contact
 

Reacties laden....
 

    %d