In januari 2026 verschijnt “God, gezin en vaderland. De eeuw van Nicolaas Beets”, de biografie van Nicolaas Beets door Rick Honings. In 800 pagina’s wordt er dieper doorgedrongen in “het raadsel Beets”, die aan het begin van zijn carrière een van de beste boeken uit de 19e eeuw schreef: *De camera obscura*, en aan het einde van zijn leven een van de beste gedichten uit de 19e eeuw: “De moerbeitoppen ruischten”. En daar tussen? Tja, dat is wat wel eens het raadsel Beets genoemd wordt. Zijn godsdienstige geschriften “Stichtelijke uren” waren een bron van troost voor velen, maar zijn nu nauwelijks door te komen. Vele exemplaren die ik in antiquariaten tegenkom, hebben de stempel van een ziekenhuis of sanatorium. Hoop op het hiernamaals, gok ik. Verder zijn er veel gedichten van zijn hand verschenen, zeer veel. Bas Jongenelen gaf ooit aan dat de gedichtenbundels van Nicolaas Beets misschien beter de tand des tijds zouden hebben doorstaan als hij een keuze had gemaakt. Net zoals 19e-eeuwse musea alle schilderijen tegelijk aan de muur hingen, publiceerde Beets zijn gedichten, lijkt het wel, zonder selectie. Zijn bundel “Madelieven” uit 1869 telt meer dan 200 pagina’s met werkelijk elk gedicht dat hij in die periode schreef.
Beets schrijft zijn sterkste gedichten wanneer religieuze thematiek impliciet blijft, “De moerbeitoppen” misschien uitgezonderd. De gedichten van Beets die in 2025 nog steeds genietbaar zijn, vermijden letterlijke vermeldingen van een opperwezen. “Stil is de nacht”, nog uit zijn jeugdjaren als Hildebrand, behandelt een slapeloze minnaar die ’s nachts wakker ligt en droomt over zijn geliefde, terwijl hij zich afvraagt waar zij slaapt en hoopt dat zijn dromen over hun liefde werkelijkheid mogen worden. “Jong blijven” uit Madelieven gaat over hoe het hart jong blijft door openheid voor menselijke gevoelens en het koesteren van herinneringen, waarbij Beets stelt dat wie zijn verleden in zich draagt altijd jong van hart blijft, ongeacht zijn leeftijd. In het melancholische “Najaarslied” uit Korenbloemen van 1853 worden de kleuren, geuren, dierengezangen en mooie luchten beschreven, zonder dat onze lieve heer daar letterlijk aan te pas komt.
Ook bij “Regendag (Interlaken. Bern-Oberland)” uit *Madelieven*, 1869, komt God niet letterlijk voor, al is het hemelse ingrijpen aan het eind natuurlijk wel een impliciete verwijzing. Het gedicht laat een perspectiefwisseling zien in hoe regen beleefd kan worden door mens en – opvallend voor 1869 – dier: een paard als actor in dit geval. Het regent, en een groep toeristen uit landen die rond 1869 allemaal met elkaar in oorlog waren of zouden raken, stemmen nu nog “met elkander / Lieflijk overëen”. Namelijk in de frustratie dat hun bergzichten verdwijnen achter grijze wolken en dat de wandelkleding vandaag ongebruikt wordt gelaten. Gidsen en koetsiers vrezen vooral voor hun inkomsten. Het refrein “Regen, regen, regen! / Regen, anders niet!” functioneert hier als een mantra van ontevredenheid; de herhaling bootst het monotone getik van de regen na. Maar dan, halverwege het gedicht, komen andere perspectieven op de regenbui aan het licht. De paarden “juichen” in hun stal omdat zij rust krijgen van het zware werk, en “een arme stakker” – kennelijk een boer wiens akker was uitgedroogd – valt op zijn knieën neer omdat er eindelijk regen voor zijn gewas komt. Het refrein “regen, regen, regen” is nu niet meer een klaagzang, maar laat zien dat, zoals Johan Cruyff zou zeggen, ieder nadeel voor anderen weer een voordeel biedt. Het gedicht bevat een subtiele sociale kritiek: de welgestelde toeristen klagen over hetzelfde natuurverschijnsel dat voor de arme boer letterlijk levensreddend is. Een rechteloos paard dat al het werk moet ondergaan, beleeft het weer anders dan de geldbeluste voerman. Voor Beets bepalen je portemonnee en maatschappelijke positie blijkbaar hoe je naar het weer kijkt. Terwijl de meeste gedichten in ‘Madelieven’ braaf over God en Vaderland handelen, is dit voor mij het eigenzinnige juweeltje dat de tand des tijds heeft overleefd.
Laat een reactie achter