Wie een biografie wil schrijven van J.H. Leopold (1865-1925) ziet zich geplaatst voor een haast onmogelijke opgave. Geen spraakmakende affaires, geen grote politieke gebaren, geen literaire polemieken. Bovendien was Leopold wars van zelfpromotie en publiceerde hij spaarzaam in het tijdschrift waaraan hij na zijn debuut in 1893 trouw zou blijven, De Nieuwe Gids. Het leven van Leopold – bewonderd dichter in kleine kring, gerespecteerd classicus, leraar Grieks en Latijn aan het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam – verliep ogenschijnlijk geruisloos. Dick van Halsema, de biograaf in kwestie, zegt het zo: ‘Leopolds geschiedenis heeft zich vooral in hemzelf voltrokken.’ En dat wat zich in hemzelf voltrok kwam tot uitdrukking in zijn gedichten. Een biografie van Leopold zal dus vooral een oeuvrestudie moeten zijn.
Intieme verwevenheid
Aan die studie wijdt Van Halsema een belangrijk deel van zijn werkzame leven. Na zijn proefschrift over de bronnen van Leopold (Bijeen het vroeger en het later) schreef hij talrijke deelstudies over aspecten van diens dichterschap. Tezamen vormen die beschouwingen een veelkleurig mozaïek, waarin zich de intieme verwevenheid van leven en werk aftekent. Zo publiceerde hij in 2011 een boekje (De kamer van Leopold) naar aanleiding van een intrigerende foto van de werkkamer van de dichter en herinneringen van bezoekers met wie hij in die kamer van gedachten wisselde over muziek, filosofie en literatuur. Die foto zou met enige voorzichtigheid kunnen worden opgevat als een merkwaardige vorm van zelfpresentatie: we zien een entourage – schrijftafel, piano, boekenkast – vol attributen (boeken, beeldjes, bladmuziek), die betekenis krijgen zodra we ons realiseren dat ze van Leopold zijn. De stoel is leeg, de dichter blijft buiten beeld. De kans dat de foto werd genomen toen Leopold de kamer bewoonde, schatte Van Halsema op zo’n vijftig procent. Dat is tekenend voor zijn even zorgvuldige als tastende en soms speculatieve benadering van de dichter en zijn werk: nauwgezette filologie is intiem verweven met een creatief voorstellingsvermogen.
Toonde De kamer van Leopold het interieur, in Een dichter op de kruising – naar vormgeving, omvang en opzet een vervolg op het eerste boekje – gaan we naar buiten, de straat op. Opnieuw een foto. Een wandelende Leopold, dik boek onder de linkerarm, die even de pas inhoudt voor de Rotterdamse Passage, circa 1900 – of is het toch een paar jaar later? De dichter bevindt zich letterlijk en figuurlijk ‘op de kruising’. Hij zal zo meteen rechtsaf slaan, een plein oversteken en naar huis wandelen, naar die kamer, waar zich de piano en de boeken bevinden.
Ook zijn dichterschap bevindt zich rond 1900 op een kruispunt. Aan de hand van twee teksten wil Van Halsema dat keerpunt duiden: de reeks ‘Voor 5 december’ (in De Nieuwe Gids van februari 1900) en het essay ‘Nabetrachtingen van een concertganger’ (in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 11 februari 1900). Beide teksten bespelen het motief van de enkeling tegenover de menigte, dat Leopold eerder hoorde in het middendeel van het Vierde Pianoconcert van Beethoven (wellicht, vermoed ik, in het nauwelijks-samenspel, tussen het onstuimige staccato van het orkest en het bezonken cantabile van de piano).
Anders dan voor veel artistieke tijdgenoten was niet Wagner maar Beethoven op dat moment een voor Leopold bepalende figuur. Die gestalte – opgeroepen in het derde gedicht van de reeks ‘Voor 5 december’, waarin een herinnering aan het zien van diens dodenmasker doorklinkt – belichaamde voor Leopold de wereld van de driften, in de woorden van Van Halsema: ‘het hartstochtelijke, opstandige en gekwelde persoonlijkheidsideaal’. Maar rond 1900 wil Leopold afrekenen met de tirannie van de affecten die Beethoven voor hem belichaamt en komt hij tastenderwijs in de buurt van Spinoza, die zijn denken (en dat van veel tijdgenoten) zal gaan bepalen en die ‘een kalme, op een hovenpersoonlijke samenhang gerichte, bescheidener wijsheid’ uitdraagt. Dat impliceert ook een behoedzaam afstand nemen van de uitgangspunten van De Nieuwe Gids en van de idee van kunst als passie, in de dubbele betekenis van lijden en hartstocht.
Een zekere openheid voor het marxisme
Dat laatste brengt Leopold in de buurt van wat Gillis Dorleijn en Wiljan van den Akker in hun geschiedenis van de moderne poëzie in Nederland, Een nieuw geluid, ‘autonomie plus’ noemen: de idee dat poëzie haar eigen wetten stelt, maar ook moet reiken naar iets hogers, naar het geestelijke of naar menselijke waarden. Zonder expliciet te refereren aan het boek van Dorleijn en Van den Akker wijst Van Halsema met enige voorzichtigheid aan waar dat ‘plus’ bij Leopold zou kunnen worden gevonden, namelijk in ‘een zekere openheid voor het marxisme dat bij Gorter en Henriëtte Roland Holst Spinoza inmiddels had vervangen.’ Van Halsema ziet een aanwijzing voor die openheid in een wat terloopse woordgroep uit ‘Nabetrachtingen’: ‘dit ons aller troostelooze samenleven’.
Van Halsema had hier nog een andere, wat langere passage uit Leopolds intrigerende essay kunnen aanhalen, waarin een wat andere Beethoven verschijnt dan de mogelijk naar Van Deyssels heroïsch individualisme gemodelleerde kunstenaar met zijn ‘onuitputtelijke extase’:
Maar met hem [Beethoven] komt een nieuwe geest in de muziek, als ook daar de opkomende ideeën worden ingevoerd; de rechten van het individu op mondigheid en zelfstandigheid, de gansche vrijheid en ontworsteling aan opgelegd gezag, denkbeelden die, op het zuiver geestelijk gebied overgebracht, vooral daar verreikende gevolgen moesten hebben.
Voor meer ‘tekenen van belangstelling’ voor het socialisme moeten we wachten op de biografie. Mogelijk denkt Van Halsema hier aan het grote verhalende gedicht Cheops (1915), dat buiten het bestek van deze studie valt, – over de gestorven Egyptische farao die tijdens zijn tocht door de kosmos neerkijkt op de piramide, die door honderdduizenden slaven, onderworpen aan zijn ‘onbedwongen almacht’, is opgetrokken. De koning Cheops is geboeid door ‘den verloren / tot ondergang gedoemden drom, gebukt / over hun donk’re moeite en zweet’. In het Beethovenessay van februari 1900 luidt het over het gewonnen inzicht, in woordgroepen die op Cheops lijken te preluderen:
Dat men geleerd heeft zich te onderwerpen, te dienen, in te zien de diepe afhankelijkheid, den onoverkomelijken samenhang van het menschelijke en het overige bestaande en de juistere verhoudingen tusschen beide; dat het geheele conflict, dat den hoofdinhoud vormde van de besproken kunst, onmogelijk is geworden; dat er een neiging is gekomen om het persoonlijke en toevallige voorbij te zien en den blik te richten op het meer algemeene en blijvende, en dat praktisch de besten onder ons gekomen zijn tot een leven van toewijding aan anderen en van zelfverloochening.
Dit is het mooie van Een dichter op de kruising: Van Halsema legt talrijke verbanden tussen teksten, maar laat veel ruimte aan de interpreterende lezer om het netwerk van betekenisvolle relaties verder uit te breiden en te doordenken.
Modernisme en Sinterklaas
In Cheops zien we geen lyrisch ik meer dat zijn emotionele perspectief overdraagt, maar een afstandelijke gestalte die kosmos en piramide doorgrondt door beide te objectiveren. De gestorven farao heeft geleerd om zich te minderen, de eigen scherpe wil terug te dringen en zich te schikken in een nieuwe orde, zich te begeven in de menigte ‘als begeleider en als wegtrawant’.
Hier ligt een twee lijn die wellicht in de biografie verder zal worden uitgewerkt: die naar het internationale literaire modernisme. Zeker, Gorter en Henriëtte Roland Holst hebben hun uitwerking op Leopold niet gemist. Maar diens wending van persoonlijke gemoedsbewegingen naar ‘een objectiever, minder persoonlijk gekleurde samenhang in de werkelijkheid’ brengt hem ook in de buurt van Eliot, Valéry, Proust (Van Halsema schrijft over ‘doorgestileerde herinneringsmomenten’ bij Leopold) en Nijhoff. Net als deze modernisten zal Leopold de traditie aanboren als voedingsbodem voor zijn eigen poëzie. Voor Leopold bestond die traditie onder andere uit de filosofie (‘Voor 5 december’, ‘Kinderpartij’), de egyptologie (Cheops) en de Perzische lyriek (Oostersch). De biografie zal waarschijnlijk ook het verhaal vertellen over die veranderende invloedssferen en interteksten.
Daarnaast zullen we wellicht ook een lichtere, minder verheven Leopold ontmoeten dan die waarmee generaties lezers zijn opgegroeid. Van Halsema wijst namelijk terloops op Leopolds afkeer van de kunstelite, op zijn liefde voor het populaire Böhmische Streichquartett en op wat ‘Voor 5 december’ ook is: een tegendraads Sinterklaasgedicht, dat op een eigenzinnige manier wedijverde met de verzen van zijn tante Katrien, auteur van Sint Nikolaas: twaalf versjes met melodieën (‘O, kom er eens kijken’).
Een dichter op de kruising zet geen gloednieuwe Leopold in de verf, maar plaatst bekende gedichten en minder bekende prozateksten in een groter verband dan dat van de particuliere problematiek van een ouder wordende dichter, die zichzelf aansnoert om zijn dichterschap in een nieuwe richting te stuwen. Dat doet Leopold zonder dikke woorden, meeslepende vergezichten, programmatische verklaringen of polemieken met tijdgenoten, maar uitsluitend in zijn gedichten. Van Halsema noemt Leopold dan ook ‘in hart en nieren filoloog, het woord zelf in al zijn verschijningsvormen en betekenismogelijkheden is voor hem het belangrijkste materiaal’. Die woorden acht ik ook volledig van toepassing op Dick van Halsema, deze dienstbare neerlandicus en voorbeeldige filoloog, die de intrigerende poëzie van J.H. Leopold voor generaties lezers toegankelijk maakt, zonder die poëzie te willen vangen in vastomlijnde stromingen, fijnmazige typologieën en even verklarende als reducerende schema’s.
De studies van Van Halsema vormen een overtuigend pleidooi voor de dubbele grondslag van ons vak: filologie en hermeneutiek. De nauwgezette analyse van complexe poëzie en haar historische bronnen en de kunst van het duiden van die poëzie in voortdurende wisselwerking met telkens weer nieuwe lezers behoort de kern te zijn van de letterkunde als wetenschapsgebied. Na lezing van Een dichter op de kruising – dat uitnodigt tot herlezen, luisteren, meedenken en voortwerken – ben ik daar meer dan ooit van overtuigd.
Dick van Halsema, Een dichter op de kruising. Leopold rond 1900. Historische Uitgeverij, 2025. Bestelinformatie bij de uitgever

Mooie recensie door Mathijs Sanders