
Een paar jaar geleden nodigde de Leidse Universiteitsbibliotheek mij uit om een klein onderzoek te doen naar de boekenverzameling van Menno ter Braak (1902-1940), die als collectie was ondergebracht in het magazijn van de bibliotheek. In die verzameling bevond zich een groot aantal recensie-exemplaren, boeken die Ter Braak gebruikte om zijn besprekingen voor dagblad Het Vaderland voor te bereiden. Voor het literaire tijdschrift Tirade schreef ik toen een essay over de leessporen die Ter Braak achterliet in zijn exemplaren van enkele romans van F. Bordewijk, in het bijzonder diens meesterwerk Rood Paleis. Welke inzichten in het werk en de persoon van Ter Braak konden uit die sporen – strepen, steekwoorden, halve zinnen – worden afgeleid?
Op nog geen drie stappen van de collectie Ter Braak stonden de stellages met de zojuist verworven bibliotheek van zijn vriend en literaire strijdmakker E. du Perron (1899-1940). Ik zag een grote verzameling grijze linnen banden, waarin Du Perron alle boeken uit zijn bezit (opnieuw) liet binden. Die boeken had hij bovendien naar eigen smaak en inzicht gemutileerd: hij versneed het formaat, ontwierp nieuwe titelpagina’s, verwijderde bladzijden of gedichten die hem niet bevielen, plakte fotoportretten van de schrijver in het boek, werkte de paginering om, enzovoort. Het resultaat: een bibliotheek als hoogstpersoonlijke spiegel van een eigenzinnig karakter, een verzameling unica ook.
Over die merkwaardige collectie en over Du Perrons hartstochtelijke bibliomanie schreef Reinder Storm een prachtig boekje, dat onlangs verscheen bij uitgeverij Fragment (in een beperkte oplage, die naar verluidt reeds is uitverkocht): “Dit is zéér belangrijk!” De “bibliophielen-gevoeligheidjes” van E. du Perron.
Holle praat en dikke woorden
Storm benadert de schrijver via diens bibliotheek en opent zo een venster op een van de boeiendste figuren uit de Nederlandse literatuur van het Interbellum. Het is een boekje om langzaam te lezen, want het nodigt uit tot verdere verkenningen. Zo noemt Du Perron zich in een (afgedrukte) brief aan een jonge kennis “een groote maniak op het gebied van portretten”. In een auteursportret hoopte hij wellicht via het beeld iets terug te vinden van de persoonlijkheid van de schrijver, zoals die zich in diens werk moest aftekenen. Deze kennis stuurde hij 2 februari 1939 op diens verzoek vanuit Bandoeng een foto van hemzelf uit 1937, “kort na mijn terugkomst in Indië, genomen door een fotograaf van een geïll. weekblad hier, en de somberheid die mij hier eig. voortdurend bekruipt is er nogal goed op vastgelegd.” De jongen moest het doen met het portret van “deze verouderde Ducroo”, zoals Du Perron zijn alter ego had genoemd in zijn bekendste roman, Het land van herkomst uit 1935. Het gevoel te verouderen moet hem hebben bekropen in die jaren tussen 1935 en 1939, een jaar voor zijn overlijden op veertigjarige leeftijd.
Du Perrons biblio-vandalisme lijkt een methode te zijn geweest waarmee hij zich de literatuur die er volgens hem werkelijk toe deed op een wel heel materiële en persoonlijke manier eigen maakte.
Storm raakt volgens mij een kern van E. du Perron wanneer hij op bladzijde 23 schrijft:
Hij wilde zijn boeken tot een volstrekt eigen domein maken, waar alleen hij toegang toe had, waar niemand anders dan hijzelf de weg wist, waar hij zelf alleen heer en meester kon zijn: als “smalle mens” die zijn absolute heerschappij uitoefende in de exclusieve eigenheid van de kleine, unieke privébibliotheek.
Zo kan een bibliotheek een schuilplaats worden, een eenmansputje in een gewelddadige wereld.
Nu holle praat en dikke woorden om de voorrang strijden, is het lezen van deze ‘smalle mens’ een verademing.
Reinder Storm, ‘Dit is zéér belangrijk!’ De “bibliophielen-gevoeligheidjes van E. du Perron’ Leiden: Uitgeverij Fragment, 2025.
Laat een reactie achter