Een sprookje met een zwart randje
In de romans van A.H.J. Dautzenberg gebeuren wonderlijke dingen. Ook in Engelland wordt het verhaal in gang gezet door een onwerkelijk gegeven: een oude man, weduwnaar, besluit in zeven dagen naar zijn geboortedorp te zwemmen. ‘Duwen, groeperen, steken en glij-den.’ Het absurdistische idee wordt nog versterkt door de rubberen boot die hij aan een touw om zijn middel achter zich aan meevoert. In de boot ligt afdekzeil, een slaapzak en proviand. Op de valreep komt zijn vriend een plastic zakje brengen dat de man had vergeten. ‘Hoe kan dat? Het enige echt belangrijke…’.
De man vertrekt zonder medicijnen, zonder toiletartikelen, zelfs zonder bril. Een suïcidale onderneming zou je denken. Maar het is veeleer een glorieus afscheid. Zijn vitaliteit neemt de eerste dagen alleen maar toe. Om hem heen staat de wereld in bloei. De overweldigende natuur brengt hem in hemelse sferen. Alsof hij al in de hemel is. Toch moet hij nog naar Engelland varen, zoals in het lied ‘Witte zwanen zwarte zwanen / wie wil er mee naar Engelland varen’. Het land van de engelen. De titel van de roman verwijst naar het lied, maar als in de roman uit het lied wordt geciteerd, staat er ‘Engeland’, met één L.
De zwarte zwaan, die het omslag van de roman siert, betekent de dood. De man gaat duidelijk zijn einde tegemoet. Een louteringsreis. Onderweg, tot de zevende dag, maakt hij de mooiste en gekste dingen mee. Zo neemt er op dag vier een zwarte zwaan plaats in de rubberen boot, waardoor de man (inmiddels naaktzwemmer, ondanks zijn angst voor snoeken) een zwaardere last moet voortzwemmen. Maar juist als de man uitgeput raakt en vreest zijn einddoel niet te kunnen halen, wordt hij op een gegeven moment wakker, dobberend in zijn rubberen bootje, dat wordt voortgetrokken door de zwaan! Zijn reis- en metgezel. Vanaf dit moment praat de man niet meer tegen zichzelf, maar tegen de zwijgzame zwaan. We komen zodoende steeds meer te weten over het verleden van de man, over zijn vrouw, over zijn oom Jacob, over zijn vader en moeder (‘Mijn vrouw hield van “Mei” van Gorter.’). Onderweg zijn er tal van tekens die de man herkent als sporen uit zijn verleden. De molen bijvoorbeeld. Die doet hem denken aan Dorp aan de rivier, van Anton Coolen, de roman uit 1934, het geboortejaar van de oude man. Het dorp is Lith, aan de Maas. In die roman komt café Moira voor (het café-restaurant bestaat nog steeds in Lith). De naam die volgens de Griekse mythologie staat voor ‘lotsbestemming’. Moira betekent ook het ‘deel’ geluk dat je toekomt.
Het is onmogelijk deze roman te bespreken zonder spoiler. Dautzenberg introduceert het wezenlijke onderwerp van de roman in verhulde termen, die in de loop van het verhaal steeds duidelijker worden benoemd. Als het ‘stoffen zonnetje’ wordt geïntroduceerd, krijgt het sprookje vol flora en fauna een verrassende, omineuze lading. Het sprookje krijgt een zwart randje in de vorm van vier zwarte, met telexberichten bedrukte pagina’s.. Een even verrassende als originele vorm om de haat tegen een bepaalde groep weer te geven. In een oeverloze woordenstroom lezen we repeterende kreten als ‘umvolkung, seek & destroy, befehlistbefehl, vernietigen, removeClass, jedemdasseine, ouders &kind.e.SS.kill’.
Eerder was er al sprake van gele ‘sterren’ aan de nachtelijke hemel. Ineens dringt het joods verleden van de man het verhaal binnen. Echter zonder dat het verhaal de lichte, vrolijke toon verliest. De goede verstaander begrijpt wat er met dat ‘stoffen zonnetje’ (in de oorlog verhullend zo genoemd door de moeder) bedoeld wordt. Dan wordt tevens het doel van de reis duidelijk: de oude man wil zijn oorlogsverleden begraven om eindelijk vrij te zijn. Vrij en zorgeloos als in zijn kinderjaren, vóór de oorlog begon. Die ster was het ‘enige echt belangrijke’ dat de man bij vertrek had vergeten en dat zijn trouwe vriend hem in een plastic zakje na kwam brengen. Dat ‘plastic zakje’ had voor de compositie aan het einde van de roman wel wat extra aandacht verdiend. Nu vist de oude man het zonnetje uit een ‘vuilniszak’ aan boord van de rubberen boot alsof het zomaar iets is.
Op een eiland in de rivier prikt de man de ster vast aan de stam van een beuk. ‘Ik geef je mijn verhaal,’ zegt hij voor zijn doen nogal pathetisch. Hij neemt ook afscheid van zijn huwelijksverleden en legt de trouwringen in het zand. Gezuiverd vervolgt de man het laatste stuk van zijn reis naar zijn geboortedorp aan de rivier. Tegen het eind van de roman krijgt de oude man een lift op de rug van een snoek. Hij herkent zichzelf in het kind, dat op een driewieler over het water rijdt (het beeld doet denken aan het verhaal ‘Brommer op zee’ van Maarten Biesheuvel). De werkelijkheid maakt plaats voor hallucinaties. De reis is volbracht. De man verdwijnt in ‘het felle licht’.
De natuurbeschrijvingen zijn uiterst gedetailleerd. Maar in het verhaal laat Dautzenberg veel aan de lezer over. Dat zou je een verdienste kunnen noemen. Evenals zijn associatieve fantasie en de realistische ondertoon die het absurdistische verhaal niet realistisch, maar zeker betekenisvol maken.
Engelland, A.H.J. Dautzenberg, Uitgeverij Prometheus

Laat een reactie achter