De morele dimensie

Met Zwaluwstaarten van Ellen Van Pelt ben ik niet erg opgezet, ja hier en daar schiet ik er danig van uit mijn krammen, om niet te zeggen dat het me op zeker moment ambetant mijn voeten gaat uithangen. Is de schrijfster soms de trappers verloren? Het boek komt me voor als een kwakkel die enorm veel van zeg is.
In haar boek gaat de schrijfster op zoek naar de motieven waarom haar overgrootva Leopold Van Pelt, eigenaar-directeur van Meubelfabriek Van Pelt, collaboreerde met de Duitsers, kasten en kisten enzovoort voor ze maakte. Dat doet ze door hem in het gevang, waar hij als profiterende economieker, inciviek en tweezak na de oorlog wegens schuldige inschikkelijkheid een aantal jaar moest doorbrengen, zijn zonden te laten overdenken. Zonden die hij niet heeft, want hij deed het voor zijne mensen, voor het werkvolk, voor ’t fabriek, het was overmacht, hij kon die opdrachten niet weigeren, dan was hem alles afgenomen, hij had een gezin om voor te zorgen enzovoort enzovoort, de hele rammelende resem gaapverwekkende bewimpelingen komt weer langs in de fictieve overpeinzingen.
Het is dan ook niet Leopold die we horen, maar door een glasgordijn van bedenksels zijn achterkleindochter die zich ploeterend en zwoegend probeert in te leven aan de hand van alle collaboratieliteratuur en archiefmateriaal die ze doorgeploegd heeft. (Weerstandsromans zijn er niet: die nazaten hoeven niets goed te praten.) Het zijn duidelijk háár hangups en niet die van haar verwekkers verwekkers verwekker. Het was bijvoorbeeld al veel beter geweest als het alleen over ’t fabriek ging en al het morele gezever eruitgelaten was.
Mijn overgroteva! Fout in de oorlog! Dat kan toch niet waar zijn! En de schrijfster schakelt nog een vitesse hoger door hem à la Hitler hield van honden geen bezwaar te laten hebben dat zijn klein mannen met de achterbuurtkinderen van de Seefhoek spelen en dat hij de opdrachten voor de Duitsers saboteerde en brol afleverde. Zo hoopt ze dat er toch nog een in de grond goed mens tevoorschijn komt.
Maar Ellen, wil ik uitroepen, er moet niets goedgepraat worden, er moet niets uitgelegd worden. Dat is een dedjuus gedacht. Wat zou het dat uw overgroteva een kloefkapper was voor, tijdens en na de oorlog? De oorlog was een tijd als alle andere. Op elke oorlog volgt wraak en vergelding, en daarna wordt er hopelijk vergeven – hopelijk voor de ‘goeien’ dan, dat ze niet de rest van hun leven met een angel in het hart blijven zitten, zoals kennelijk nu de achterkleinkinderen, een hypocriete angel. Want dat is de morele dimensie die ik in het boek lees, doorheen de goedpraterij en tegen de achtergrond van die ene vaststaande morele maatstaf, goed en fout in de oorlog: alleen zij kan het niet velen. Ze schrijft, honderden en misschien duizenden kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen na: “Zijn verhaal is geen epos van goed en kwaad, maar van een grijs tussenland waarin hij onderhandelde, foefelde en vooral zijn meubelfabriek veilig probeerde te stellen.” Ik vraag me dan altijd af, oké, niet zwart of wit, best, als jij het ervan wil maken, maar waarom moet het dan altijd per se zo grijs zijn?
Zo grijs, grijs is de wereld, de geschiedenis, temerair, altijd aan het pezewezen van herinneringen om wat ijzige glans van een kreukte grijsheid. グレー van de oorlog, grau op de boterham. Schimmelgrijs.