Niet weten met wie je moet praten

‘A room of one’s own’, moet de hoofdfiguur van het boek ‘Een vrouw in de kelder’ door Emy Koopman gedacht hebben, toen ze onderdook in een kelder. Pas op de plaats houden, rust zoeken in de hectiek van de maatschappij, die altijd maar sneller lijkt te worden: het is zeker geen onbekend of onherkenbaar thema dezer tijden. Even aftasten waar de eigen grenzen liggen en een aantal dingen op een rijtje zetten, dat is wat ze doet als ze na de dood van haar vader wordt geconfronteerd met haar eigen sterfelijkheid.
Ik voel me beroerd en ik weet niet met wie ik moet praten.
Dit zinnetje in het boek wordt op een gegeven moment door de vader uitgesproken. Het is één van de vele zinnen uit het boek die bij mij sterk beklijven, omdat het me doet denken aan de wereld om ons heen. Communicatie lijkt voor onze soort het meest voor de hand liggende medium dat er is: van alle soorten beschikken wij toch over een vrijwel uniek systeem om gedachten, ook van abstracte aard, met elkaar te kunnen delen. Mondeling, in gesprekken, maar ook via de media die ons omringen: de telefoon, de televisie, de sociale media … Iedereen van ons die lessen Nederlands volgde of geeft, wordt ooit geconfronteerd met het befaamde communicatiemodel van Jakobson: zender ontvangt een boodschap binnen een context, al dan niet onderhevig aan ruis. Hoe meer ruis, hoe kleiner de kans dat de boodschap aankomt.
Die ruis lijkt nu groter dan ooit, zeker nu AI steeds meer van ons intellectuele gedachtengoed inneemt (en niemand dat lijkt door te hebben, maar dat is een ander verhaal). In deze context klinkt de verzuchting van de vader des te eenzamer. Het ziekteverzuim in onze maatschappij is nog nooit zo hoog geweest. Burn-out is niet meer enkel bestemd voor mensen die er al een lange carrière op hebben zitten, maar komt steeds vaker bij steeds jongere mensen voor, tot zelfs op de basisschool. Willen communiceren en niet gehoord worden, of toch die indruk krijgen, is een gevoel dat verstikkend is. Het kan verlammen, het kan je beletten om te leven, om letterlijk te overleven.
Enkele weken geleden vernamen we op onze school het droeve heengaan van een oud-leerling. Het was al de tweede leerling in nog geen zes maanden tijd die uit het leven stapte. Wie met leerlingen werkt, op een school werkt – zoals de hoofdfiguur in het boek ook doet – kan er niet naast kijken. Dit is een generatie die niet, zoals de onze vroeger, het credo aanhangt: opstaan en weer doorgaan, zoals Herman Van Veen dat zo mooi bezingt. Deze generatie Z, niet toevallig de laatste letter van het alfabet, voelt een beetje omineus in dit verhaal. Zij heeft het niet voor de wind. Je kan ze lacherig afdoen als de pampergeneratie, de jeugd die nergens meer tegen kan, en dan de ouders van die jeugd die alles voor hen oplossen, maar dan toch weer niet alles, zo blijkt, want onvermijdelijk knalt iedereen ooit tegen die muur van gemiste communicatie of onbegrip. En een diep, diep gevoel van onbehagen, dat je, wars van alle communicatie, kan opslokken, dat is waar velen uit deze en andere generaties mee worstelen. Een herkenbaar thema in de roman, waar de hoofdpersoon haar moeilijke relatie met haar vader overdenkt, maar zich tegelijkertijd ook in veel van zijn uitspraken of gedachten herkent.
Het is een verschrikkelijke zin. Je beroerd voelen is al zo erg. Dat tegen niemand kunnen zeggen, of niemand kunnen verzinnen om dat tegen te zeggen, leidt tot een onbeschrijfelijke eenzaamheid. De vader uit het boek heeft er misschien veeleer het letterlijke, fysieke beroerd voelen mee bedoeld, maar overstijgend komt er van alles uit die zin naar boven. Thomas Eliot schreef in ‘The Waste Land’ dat de maand april de wreedste is. Er zit een kern van waarheid in: in het spruiten van het blad, zit het verval ervan al gevat. Dat is de loop der seizoenen die voor velen van ons net het tweede stukje van die zin broodnodig maken: iemand hebben om tegen te praten. Het gevoel gehoord te worden. En weten dat we niet alleen zijn in die eenzaamheid, dat is het allerbelangrijkste.
De vrouw in de kelder, Emy Koopman. Uitgeverij De Arbeiderspers
Mooi stukje. Ik dacht dst de communicatie stokte omdat ik 80 ben. Het daar uitvoortvloeiende gevoel van niet gehoord worden is dus universeler. Beklemmend en bevrijdend tegelijk