Leeslogboek: juli

Zomertijd is e-boektijd. Ik breng grote delen van de zomer door in een ander huis dan de rest van het jaar – in de bergen, bij mijn schoonmoeder. Daar heb ik inmiddels al een hele stapel boeken verzameld, maar dat zijn boeken die hier in de afgelopen 20 jaar zijn blijven hangen, een bibliotheek is dat niet. Bovendien herinner ik me nooit wat hier ook alweer ligt.
Dus lees ik vooral elektronische boeken, en dat in een heel ander ritme: niet ’s ochtends en ’s middags in de trein, maar op willekeurige momenten overdag.
Het is een nog vrijere vorm van lezen, één waarbij ik nog gemakkelijker de stap kan negeren. Op mijn reader staan ongeveer 300 boeken, dat zijn er te veel om het een werkbare stapel te noemen. En dus kan ik zelfs dat systeem negeren, al die boeken waar ik nu toch eigenlijk aan toe zou moeten komen.
In haar indrukwekkende boek over Nederlandse dagboeken en autobiografische geschriften De storm die wij vooruitgang noemen schrijft Arianne Baggerman een meeslepende passage over de Franstalige Nederlandse schrijfster Neel Doff (1858-1942), een vrouw die uit een straatarm Amsterdams gezin kwam met een tien kinderen en een alcoholische vader die er nog niet eens voor één had kunnen zorgen, en die in de jaren 10 van de twintigste eeuw een groot succes beleefde met haar autobiografische boeken.
Onvergeeflijk
Voor ik aan Baggermans boek begon, een paar weken geleden, had ik hooguit vagelijk van Doff gehoord. Inmiddels heb ik twee van haar boeken gelezen (Jours de famine et de détresse en Keetje), en ga ik er alles aan doen om de andere ook op te sporen. Want er zijn weinig mensen die van binnenuit zo eerlijk hebben geschreven over wat het betekent om in armoede op te groeien. Op een bepaald moment is het zo koud in huize Oldema dat vader iets moet vinden om de haard aan te steken:
Hij zocht rond in ons krot, wat hij nog kon verbranden, maar vond niets als de klompen van de kinderen. Hij gooide ze op zij en begon weer te zoeken…. niets. Hij nam de klompen weer op, stapelde ze in het fornuis en stak ze aan; toen ging hij naar bed.
De Nederlandse literatuur wordt vaak afgebakend door een rare taalgrens, terwijl de beste schrijvers (Erasmus, Spinoza, Belle van Zuylen, Vincent van Gogh) in andere talen schreven en dus niet mee mogen doen. Daardoor missen veel Nederlandse lezers een van de indringendste schrijvers van een eeuw geleden.
Er is vijftig jaar geleden een kleine opleving geweest dankzij de letterkundige Wim Zaal, die Dagen van honger en ellende vertaalde in het Nederlands (de bovenstaande vertaling is van hem), en een keuze uit de twee vervolgdelen, Keetje en Keetje trottin. Helaas liet hij zich bij de selectie voor de tweede bundel nogal leiden door sensatiezucht en koos vooral fragmenten over seks. Doff schreef ook voor haar tijd vrijmoedig over seks, maar die vrijmoedigheid betekende ook dat ze het een plaats gaf naast allerlei andere aspecten van het leven. Onvergeeflijk daarbij is dat Zaal die verzamelbundel Keetje tippel noemde.
Hart
Dat het allemaal nog veel erger kon, bewees vlak daarna Paul Verhoeven die Keetje tippel tot film maakte en de sterke, onafhankelijke, hoogst intelligente Keetje onderwierp aan een extreme vorm van male gaze en er zoveel mogelijk blote billen in liet zien. Ik heb hem vanwege mijn plotseling opgelaaide Doff-fascinatie bekeken, dat kan online. Wat een schande voor de Nederlandse filmindustrie is die film.
De vertalingen / bewerkingen van Zaal staan op DBNL, net als een oudere vertaling (uit 1915) van Dagen van honger en ellende door Anna van Gogh. De Franse originelen vond ik op Gutenberg, maar volgens mij heeft Doff nog meer boeken geschreven die helaas niet zijn vertaald.
Gelukkig heeft Anna P.H. Geurts een paar jaar geleden het laatste deel opnieuw vertaald als Keetje op straat. Hopelijk leidt dit tot nu echt serieuze aandacht voor deze wonderbaarlijke Nederlandse schrijfster. In 1992 verscheen er een Franstalige biografie van Doff, door Évelyne Wilwerth, die ik inmiddels heb besteld. (Er is kennelijk ook een Nederlandse vertaling van, maar die vind ik nog lastiger te vinden.)
Dat is het mooie van het leven van de lezer: je raakt door het ene boek op het spoor van het andere. En dat andere, waar je je na een lezersleven niet of nauwelijks bewust van was, blijkt je hart te raken.
De film van Verhoeven heette in de wandeling: Kutje Tepel.
De film heb ik nooit gezien, maar op zich is Keetje Tippel toch een mooie vertaling van Keetje trottin?
Wim Zaal vertaalde trouwens ook nog een selectie verhalen onder de titel De avond dat Mina mij meenam, waaronder het prachtige Angelinette.
Nee, ’tippel’ suggereert prostitutie, en ’trottin’ is/was in het Frans een meisje dat om boodschappen werd gestuurd. Keetje bracht bijvoorbeeld medicijnen naar klanten van een apotheek, en bezorgde een andere keer pasgemaakte hoeden. ‘Tippel’ is dus veel te sensationeel. In de film wordt de seks nog veel prominenter gemaakt, hij werd in sommige landen als pornografisch verboden.