Wat iedereen moet weten over taal (9)

Onlangs verschenen de resultaten van een onderzoek: wat vinden taalwetenschappers dat mensen moeten weten over taal? Dat resulteerde onder andere in een lijst van 25 vragen. Korte antwoorden op die vragen zet ik hier de komende weken op een rijtje.
Taal en dialect zijn in wezen geen taalwetenschappelijke begrippen, maar sociaal-politieke. Een dialect wordt een taal als het maatschappelijk of officieel als zodanig erkend wordt, en als het voldoende middelen krijgt toegewezen. Dat zijn politieke beslissingen. Een taal is een dialect met een leger en een vloot, zeggen taalkundigen ook wel. Een dialect is een taal met pech, zegt de Groningse emeritus-hoogleraar en blogger Siemon Reker.
Taalwetenschappelijk is de werkelijkheid vooral dat ieder mens een beetje anders spreekt dan ieder ander mens, en dat ieder mens zich in zijn taal ook nog eens aanpast aan de situatie en aan de gesprekspartners. Er zijn in die zin meer taalvariëteiten dan dat er sprekers zijn. Nu kunnen we al die variëteiten voor de overzichtelijkheid bij elkaar groeperen. De sprekers van ‘het Limburgs’ hebben een taal die meer op elkaar lijkt dan op die van de sprekers van ‘het Gronings’. De sprekers van ‘het Nederlands’ lijken taalkundig meer op elkaar dan op de sprekers van ‘het Roemeens’.
In de Nederlandse context is duidelijk dat het Fries meer erkenning heeft gekregen dan andere regionale talen doordat het Fries al een betrekkelijk lange eigen schrijftaaltraditie kent en doordat er al veel langer (en feller) is gestreden voor de eigen rechten van deze taalvariëteit. Die strijd is tot op zekere hoogte succesvol geweest, wat er in ieder geval toe heeft geleid dat het Fries is verheven tot ’tweede landstaal’.
Kerk
Die erkenning heeft een zichzelf versterkend effect. Mensen zijn geneigd talen serieuzer te nemen dan dialecten. Dat betekent dat veel mensen denken dat je in een taal allemaal fouten kan maken terwijl een dialect als het ware zelf een verzameling fouten is: je praat maar wat, het is allemaal wel goed dialect. Volgens sommige sociolinguïsten heeft dat serieus nemen om die reden niet alleen maar positieve effecten. Toen in de jaren 90 van de vorige eeuw het Limburgs door de Nederlandse overheid erkend werd, waarschuwden sommigen ervoor dat dit weleens zou kunnen betekenen dat de gemiddelde spreker van pakweg het Venloos dialect voortaan niet alleen maar ‘fout Nederlands’ zou spreken in de ogen van de taalpuristen, maar ook nog eens ‘fout Limburgs’. En dat het Limburgs nu ineens de strijd met het Nederlands zou moeten aangaan, die het alleen al vanwege de afwezigheid van voldoende middelen altijd zou verliezen.
Ten overvloede: het idee dat een taal meer waard zou zijn dan een dialect, berust niet op enige rationele overweging. Het zijn allemaal volwaardige taalsystemen die normaliter aan alle behoeften van de sprekers kunnen voldoen; waarin je bijvoorbeeld iedere willekeurige gedachte of ieder willekeurig gevoel in principe kunt uitdrukken. Wel zijn talen – die over een standaardvariant beschikken – natuurlijk inherent meer voorzien van bijvoorbeeld een woordenschat om te gebruiken in het (hoger) onderwijs, in de kerk of in de rechtszaal, terwijl dialecten voor hun sprekers meer warmte uitdrukken. (Zie ook vraag 12, over de vraag of sommige talen meer waard zijn dan andere.)
Pèrd
Dat het zo sociaal-politiek is betekent natuurlijk ook dat in sommige landen vrijer met het onderscheid wordt omgesprongen dan in andere. Sommige culturen zijn geneigd om zo’n beetje alles wat er in een land gesproken wordt als ‘dialect’ of ‘plat’ of zoiets te beschouwen, behalve een strak gereglementeerde standaardtaal. Frankrijk was lange tijd zo’n cultuur, waarin alleen het Frans (van de bourgeoisie van Parijs) als een serieuze taal gold, al zijn daar in de eenentwintigste eeuw wel langzaam dingen aan het veranderen.
Nu worden er in de politieke strijd om erkenning natuurlijk wel taalkundige argumenten gebruikt. Er zijn twee hoofdtypen. De eerste zijn structurele argumenten, de tweede historische. Ze hangen met elkaar samen.
De structurele argumenten gaan over objectiveerbare verschillen tussen talen. Het Maastrichts zegt pèrd tegen een paard en dat is slechts een verschil van 1 (je hoeft alleen de klinker te veranderen) met het Nederlandse woord. Om van pèrd het Franse cheval te maken, zijn veel meer wijzigingen nodig, en dus ligt het minder voor de hand om het Maastrichts als een Frans dialect te rekenen dan als een Nederlands dialect. Althans, wanneer we vaststellen dat deze redenering niet alleen opgaat voor het woord pèrd maar voor een veel groter aantal woorden.
Rivierdelta
Deze berekeningen behouden altijd een relatief karakter. Je kunt wel vaststellen dat het Maastrichts zus-en-zoveel van het Nederlands verschilt, maar niet of een verschil van zus-en-zoveel genoeg is om het tot een aparte taal te beschouwen. Bovendien moeten voor het maken van de berekening altijd allerlei keuzes worden gemaakt. Hoeveel woorden betrekken we in de beschouwing, en welke dan precies? Kijken we ook naar grammaticale verschillen? Hoe wegen we al die verschillende factoren? Precies in deze onzekerheden moet uiteindelijk een beslissing genomen worden: welke verschillen vinden we belangrijk. En die beslissing wordt onherroepelijk door politieke overwegingen gestuurd.
Een andere overweging is een historische: in hoeverre hebben verschillende taalvariëteiten een gedeelde geschiedenis? Als argument voor de erkenning van het Fries wordt wel ingebracht dat de Friese dialecten andere historische wortels hebben dan de Frankische, die overwegend de basis hebben gevormd van het huidige Nederlands. Om dat argument te accepteren, moet je wel bereid zijn het minder belangrijk te vinden dat die Frankische en Friese dialecten elkaar in onze rivierdelta al duizenden jaren lang over en weer hebben beïnvloed. Ook dat heeft iets willekeurigs. Ook hier biedt de politiek uiteindelijk alleen de doorslag.
Relevante lemma’s in de Taalcanon: Wanneer zijn talen familie van elkaar? van Michiel de Vaan, Hoeveel dialecten heeft het Nederlands? van Hans Bennis, en Sterven de Nederlandse dialecten uit? van Jos Swanenberg en Is het Fries een taal? van Alex Riemersma en Eric Hoekstra
Niet meer eens: Limburger bestaat vooral dankzij de zender L1. Limburgers spreken in hun eigen beleving ‘Hoog-Hollands’ met een Limburgs accent. Venloos lijkt op Kleefs. Zuid-Limburgers verstaan het niet. Sittard, Nordgrens van het Z-L is uniek met louter diphtongen als klinker en de kemetkte sleeptonen. De Limburgse Wikipecia meldt per artikel in welke stadstaal het is geschreven. Thuis in Sittard spraken wij Néderlands. Net als op het Grotius College in Heerlen, vol tiener van protestante huize. Op de HTS er vlambij leerde pas de diverss dialecten uit -L verstaan .
Vader’s vader kwam uit Appingedam, net als zijn voorvaderen. Ik versta het met grote moeite. Ik versta zes of zeven talen, spreek de meeste vloeiend. Een tiental andere Europese talen liggen oor het oprapen. erwta ongeveer de helft van wat er gezegd wordt, afhankelijk van de context, zoals commentaar bij direct uitgezonden schaakreportages op jij-buis (youtube). Bedenk dagelijks dergelijke nieuwspraak.
Daar laat ik het bij, veel leespleizier nog.
Was getekend, peterdijkema.go@gmail.com
Wat is de oorspronkelijke bron van de illustratie (het kaartje met de gekleurde regio’s)? Ik ben benieuwd hoe die tot stand is gekomen, met wat voor analyse; een soort PCA of MDS. Tenzij ik die gemist heb is een bijschrift en/of bronvermelding in dit soort gevallen m.i. wel zinvol.
Ja, dat is een goed punt. Hier kun je meer lezen over de kaart: https://www.martijnwieling.nl/files/dialectometrie.pdf