
De middelste zin uit de speciale Nederland Leest-uitgave van De donkere kamer van Damokles (2012), luidt: ‘Bevrijd ben ik, maar voor hoelang?’. Een zin die meteen allerlei vragen bij me opriep, zoals ‘Zou Peter-Arno zich na 26 september ook bevrijd voelen, en zo ja, hoelang? Maar voor ik mijn eigen gedachten over de zin toeliet, legde ik hem voor aan mijn leerlingen van vwo 3, vergezeld van het (voor hen toen nog onbekende) taalkundig redeneermodel.
‘Wanneer, in welke context, gebruik je zo’n zin?’, vroeg ik om het gesprek een beetje op gang te helpen. De leerlingen reageerden aanvankelijk wat argwanend; ze vroegen zich duidelijk af welke kant dit op zou gaan. ‘Als je gevangen zat en bang bent dat je weer opgepakt wordt’, probeerde een leerling voorzichtig. En een andere leerling: ‘Misschien als je gevlucht bent uit een oorlogsgebied en bang bent dat je weer terug moet?’
Na een toelichting over het gebruik van het model kwam de klas – inmiddels verdeeld in groepjes – wat meer in de stemming. De vorm viel op: ‘bevrijd ben ik’ en niet ‘ik ben bevrijd’, waardoor de nadruk ligt op het woord ‘bevrijd’. Dat was vast niet voor niets. ‘Het lijkt wel op elkaar’, constateerde een leerling, ‘maar het komt toch net iets anders over’. En dan die ‘maar’: ‘Een klein woordje dat de hele zin omkantelt van zekerheid naar twijfel’, zoals een van de leerlingen zeer poëtisch formuleerde (wat de groepsgenoten dan weer ‘heel diep’ vonden).
Ook de grammaticale constructie kwam aan bod. Is ‘bevrijd’ hier een werkwoord of juist een bepaalde toestand, en is het dan een naamwoordelijk deel van het gezegde? De meningen verschilden, want een werkwoord kan toch eigenlijk geen naamwoordelijk deel zijn? Toch wel, bleek na een korte zoektocht op internet. Dan kan je het zien als een kenmerk.
Over elke taaluiting valt taalkundig te redeneren, zegt Peter-Arno, en dat geldt dus ook voor deze middelste zin uit De donkere kamer van Damokles. De zin zelf is kort, slechts zes woorden, maar ik was er zo een halve dag zoet mee. En toen moest ik zelf nog beginnen met redeneren. Taalkundig vond ik het wel even genoeg en daarom besloot ik de zin voor een meer literaire redenering terug te plaatsen in zijn context. De zes woorden beschrijven een gedachte van Osewoudt, die hij heeft als hij net op merkwaardige wijze bevrijd is uit een ziekenhuis waarin hij in gevangenschap verbleef. Dat die gedachte met een reden zo is geformuleerd, staat buiten kijf. Het was immers Hermans die in het essay Experimentele romans (1958) stelde dat alles wat in een roman staat doelgericht is en er ‘bij wijze van spreken geen mus van het dak valt, zonder dat het een gevolg heeft en dat dit alleen geen gevolg mag hebben, wanneer het de bedoeling van de auteur geweest is, te betogen dàt het in zijn wereld geen gevolg heeft als er mussen van daken vallen.’ Nu heb ik vele zinnen uit de roman al overdacht tijdens het schrijven van mijn proefschrift, maar deze nog niet. Mijn eerste gedachte richtte zich op de stijl. Hermans’ stijl is sober en bondig, maar zijn thematiek des te filosofischer en dat komt in deze zin duidelijk tot uiting. Letterlijk betekent het dat Osewoudt net uit gevangenschap bevrijd is en beseft dat hij gevaar loopt opnieuw opgepakt te worden. Maar er is meer. Juist door de constructie van de zin, met ‘bevrijd’ voorop, denk ik aan Osewoudt die is bevrijd van zijn oude, kleurloze bestaan – eindelijk is hij een echte man, een held. Maar ook dat is tijdelijk en dat voelt hij. Hij kan zich niet meer vrij bewegen om heldendaden te verrichten, en het duurt misschien niet lang meer voor hij weer terug bij af is.
Na deze meer literaire beschouwing van de middelste zin gingen mijn gedachten nog verder. Waarom werkt Peter-Arno eigenlijk met het concept ‘De middelste zin’?, vroeg ik me ineens af. Het midden is zelden een plek van scherpte. Die zit doorgaans toch links en rechts – of bij zinnen, alinea’s en teksten vooral aan het begin en einde. Het ‘midden’ associëren we bovendien vaak met compromissen, polderen, en een zekere vlakheid. Ik concludeerde dat dit toch wel wat atypisch is als je denkt aan Peter-Arno, die juist de confrontatie niet schuwt en scherpe randjes liefst wél opzoekt. En omdat ik nu toch verzand was geraakt in een meer karakterologische redenering, keek ik ook eens naar mijn middelste zin in relatie tot Peter-Arno. Bevrijd voelt het ongetwijfeld straks, als verplichte en soms lastige overleggen wegvallen. Maar hoelang houd je dat bevrijde gevoel vast? Lukt het om het ook zo te ervaren en ervan te genieten? Ik hoop het natuurlijk van harte, maar zou daar toch graag nog eens met hem over redeneren. En dan moeten we het ook nog maar eens wat uitgebreider hebben over ‘de waarheid’ die ik leerlingen liet zoeken in De donkere kamer van Damokles, want dat is er nog steeds niet van gekomen.
Laat een reactie achter