Troostende mergpijpen
De eerste zin van de Dikke Van Dale begint op pagina 1 en de laatste op pagina 5160. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er voorafgaand aan pagina 1 nog 51 romeins genummerde bladzijden zijn, maar daar houd ik gemakshalve geen rekening mee. Immers, (vrijwel) niemand leest ooit de inleiding, de gebruiksaanwijzing of het afkortingenoverzicht van een woordenboek.

Uitgaande van pagina 1-5160 is het netto aantal pagina’s (5160-1) + 1 = 5160 pagina’s. De middelste twee pagina’s van de Dikke Van Dale zijn dus 2580-2581. Aan de ene kant van die grens staat het lemma mesogeografie, aan de andere kant staat het lemma mesolithicum. Maar er is een probleem: lemma’s bevatten doorgaans geen definities en verklaringen die ordentelijk met een hoofdletter beginnen en met een punt eindigen.
In een woordenboek staan sowieso heel weinig zinnen die met een hoofdletter beginnen en met een punt eindigen. Daarmee is de zelfgekozen opdracht de middelste volledige zin van de Dikke Van Dale grammaticaal te analyseren in feite tot mislukken gedoemd. Tenzij er wordt gesmokkeld, want één type zinnen in de Dikke Van Dale staat wél netjes tussen hoofletters en punten, namelijk: citaten. Het citaat dat het dichtst bij het midden van de Dikke Van Dale staat, vinden we bij het trefwoord ‘mergpijp’ (bot waarin beenmerg zit, gebruikt om bouillon van te trekken’ en is afkomstig van de Vlaamse schrijver Felix Timmermans (1886-1947):
Het leven is een soep met vier troostende mergpijpen erin: de drank, de liefde, de tabak en de kunst.
Het koppelwerkwoord identificeert in deze zin ‘het leven’ als ‘een soep’. Die gelijkstelling staat dermate haaks op ons wereldbeeld, dat we de zin meteen gaan opvatten als een metafoor. Nu doet zich een interessant coïncidentie voor, want als het trefwoord ‘metafoor’ net iets dichter dan ‘mergpijp’ bij het paar mesogeografie-mesolithicum had gestaan, zouden we daar het te analyseren citaat hebben gevonden: ‘Een metafoor is pas goed als ie een cliché is geworden’ (dixit Hellema) – Maar dit terzijde.
Het onbepaalde lidwoord ‘een’ in ‘een soep’ is in deze zin van Timmermans een vrij essentiële component: ‘het leven is soep’ zou namelijk een stuk minder verheven klinken, als een waardeoordeel zelfs, vergelijkbaar met ‘het leven is snert’. Daarnaast wekt het onbepaalde lidwoord de suggestie dat soep hier een soortnaam is: er zijn blijkbaar verschillende ‘soepen’ en het leven is er daar slechts een van. De lezer wordt hierdoor nieuwsgierig gemaakt: welke metaforische ‘soepen’ zijn er nog meer?
Dat het leven metaforisch wordt voorgesteld als iets concreets, iets wat we ons kennelijk kunnen voorstellen, komt vaker voor: het leven is een bitch, een droom, een farce majeure, een film, een feest (maar je moet zelf de slingers ophangen). De identificatie van het leven met etenswaar is echter vrij ongebruikelijk. Niet voor niets zegt een oud spreekwoord: ‘het leven is geen krentenbol’ (het leven is niet altijd makkelijk). Eigenlijk ken ik maar één courant voorbeeld van de voorstelling van het leven als een levensmiddel, namelijk ‘het leven is een pijp kaneel, elk zuigt eraan en krijgt zijn deel’. Ook dat is een oud-Hollands spreekwoord, en trouwens ook een voorbeeld van scherts.
De metafoor ‘het leven is een soep’ oogt wat diepzinniger. Die uitspraak suggereert dat het leven is samengesteld uit diverse ingrediënten, die het gezamenlijk tot een smakelijk geheel maken. Niet veel verderop worden die ingrediënten ‘troostende mergpijpen’ genoemd. Die ‘mergpijpen’ brengen eenheid in de soep-metafoor. Normaliter zijn mergpijpen dooie dingen, maar door de bijvoeglijke bepaling ‘troostende’ krijgen ze in deze context actieve, mensachtige trekjes. Troosten is immers een typisch menselijke activiteit, al wordt dezelfde handeling overdrachtelijk ook wel aan dieren en zaken toegeschreven, al zijn het dan toch feitelijk weer de mensen zelf die daar troost uit putten.
Mergpijpen worden in water gekookt om het kookvocht (de bouillon) smaak te geven, maar ook kracht. Je zegt immers dat een bouillon niet alleen smakelijk is, maar ook krachtig (of flauw). Dat is kennelijk ook de functie van de vier troostbrengers die ons door de dubbele punt in het vooruitzicht worden gesteld.
Na de dubbele punt volgt, zoals we al verwachtten, een reeks van vier fenomenen. Het is wel een opmerkelijke reeks die de schrijver noemt: wie zou er anno 2025 nog voor durven uitkomen dat ‘tabak’ en ‘(sterke) drank’ twee van de vier belangrijkste smaakmakers in zijn leven zijn? Niemand. Daarmee haalt de auteur in feite de universele aanspraak die hij voor de dubbele punt leek te maken onderuit. Wekte hij vóór de dubbele punt nog de suggestie dat er een algemene waarheid zou volgen, met zijn persoonlijke vier basisingrediënten van het menselijk leven maakt hij duidelijk dat hij het uitsluitend heeft over zijn hoogsteigen troostende mergpijpen. Dat valt een beetje tegen, waardoor de zin zich uiteindelijk niet laat lezen als een aforisme dat een universele waarheid tot uitdrukking brengt, maar als een persoonlijke ontboezeming in de gedaante van een aforisme.
Beste Peter-Arno, graag wens ik je vier, vijf, nee talloze mergpijpen naar eigen keuze toe nu je met emeritaat gaat.
Laat een reactie achter