
Boek (drieluik): Jouw gezicht morgen van Javier Marías (vertaald uit het Spaans).
Middelste zin (p. 666-667):
Wat hij vertelde was niet alleen even reëel en geloofwaardig als het beleg van Wenen in 1529, de verschrikkelijke val van Constantinopel in 1453 toen de stad in handen van de ontrouwe Turken viel, de afslachting in Gallípoli van de landgenoten van Wheeler, de drie veldslagen of slachtpartijen bij Ieper tijdens de Eerste Wereldoorlog, het met de grond gelijkmaken van het plaatsje Lidice en de bombardementen op Hamburg, Coventry, Keulen en Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog; en bovendien was het hier gebeurd, in diezelfde vreedzame, vrolijke en tegenwoordig welvarende steden en straten, ‘lieflijke velden’ waarin ik vrijwel mijn hele jeugd en het grootste deel van mijn leven had doorgebracht; en niet alleen was het hier gebeurd – net als de executies van 1808 tijdens wat de Engelsen de Great Peninsular War noemen, of de belegering van Numantia tussen 154 en 133 vóór Christus, of zoveel andere meedogenloze wreedheden –, maar het ging om dingen die hém waren overkomen, die zijn blauwe ogen hadden gezien en nu opnieuw zagen (nu dof en met een verwijde pupil), of die zijn weerloze oren hadden gehoord en nu weer hoorden (zijn maag van streek, zijn borst beklemd zoals in onrustige, geagiteerde dromen, dat alles lood op zijn ziel).
Deze zomervakantie las ik onder andere de trilogie Jouw gezicht morgen van Javier Marías. Op de binnenflap wordt verwezen naar “de schitterende cadans van zijn lange zinnen” door de Volkskrant en “zijn lange meanderende zinnen” door NRC. Ook de middelste zin is zo’n lange zin (203 woorden) en als je eenmaal zo ver bent in het boek (eigenlijk zijn het drie boeken, die zelf weer bestaan uit in totaal zeven delen), ben je al gegrepen door het verhaal en maakt het niet meer uit dat je telkens zo lang moet wachten voor het verdergaat. Het boek gaat over het interpreteren van mensen, hoe ze zijn en hoe ze zich zullen gedragen in verschillende omstandigheden. Peter-Arno is sinds ik hem ken nooit een spat veranderd. Zijn gezicht is nog precies hetzelfde als het was en ik ga ervan uit dat het ook morgen nog hetzelfde zal zijn. Zijn interesse in grammatica zal ook niet snel veranderen, lijkt me, dus hopelijk krijgt hij nu weer meer tijd om zich daarmee bezig te houden (wat natuurlijk veel leuker is dan directeurtje spelen).
De middelste zin van het boek is een lange zin, maar niet bepaald een ingewikkelde zin, helaas. De zin begint met het subject, dan een koppelwerkwoord en dan een naamwoordelijk predicaat met veel uitweidingen, maar grammaticaal gezien niks bijzonders. Binnen dat predicaat zijn nog tien of twaalf (bij- en hoofd)zinnen te onderscheiden (afhankelijk van of je die zijn blauwe ogen hadden gezien en nu opnieuw zagen opvat als een of twee bijzinnen, en hetzelfde voor die zijn weerloze oren hadden gehoord en nu weer hoorden), die ook allemaal nauwelijks de moeite van het ontleden waard zijn. Het subject, waar de zin mee begint, is nog wel interessant. In de traditionele grammatica wordt wat hij vertelde beschouwd als een bijzin met de functie van subject, maar tegelijkertijd wordt wat hier traditioneel een ‘betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent’ genoemd. Dat betekent dat het hoofd van de betrekkelijke bijzin impliciet blijft (dat wat) en dan zou de bijzin dus niet op zichzelf staan, maar ondergeschikt zijn aan dat impliciete hoofd. De constituent wat hij vertelde is dan dus nominaal (een NP of DP) en zelf geen zin. Die overkoepelende NP heeft dan de functie van subject en de bijzin is slechts betrekkelijk en heeft geen eigen functie in de hoofdzin. Hetzelfde kan gezegd worden over het subject wie dit denkt in Wie dit denkt, is gek. Traditioneel gezien is het een bijzin, maar eigenlijk gedraagt het zich meer als een nominale constituent. Dat klopt ook beter met de betekenis. Wat hij vertelde verwijst naar ‘iets’ (en wie dit denkt naar ‘iemand’) en is dus ook heel geschikt als subject. Subjectzinnen bestaan natuurlijk ook, maar dan verwijzen ze naar een propositie en worden ze vaak geëxtraponeerd en voorafgegaan door een voorlopig subject het, bijvoorbeeld in Het interesseert me niet wat hij vertelde. In deze laatste bijzin, die de functie heeft van subject, is het niet ‘dat wat’ hij vertelde wat me niet interesseert, maar dat hij iets vertelde en wat dat dan was.
Op dezelfde manier is in Het interesseert me niet wie dit denkt niet ‘degene die’ dit denkt niet interessant voor mij, maar dat er mensen zijn die dit denken en wie dat dan zijn. Maar het interesseert me natuurlijk wel of Peter-Arno hier ook zo over denkt!
Laat een reactie achter