Tekstportret Christine Sas

In de serie Tekstportretten laat Jan Renkema iemand poseren in zijn tekstatelier, ter gelegenheid van een bijzondere aanleiding. Op het 22ste, driejaarlijkse, wereldcongres van de neerlandistiek in Brussel is Christine Sas (University College London) bij acclamatie verkozen tot voorzitter van de Internationale Vereniging van Neerlandistiek. De IVN biedt een forum voor bijna 600 onderzoekers, docenten en vertalers uit 40 landen, en bedient daarmee wereldwijd zo’n 16000 studenten.
Waarom ik?
Eerlijk gezegd begrijp ik zelf niet zo goed dat ik verkozen ben tot voorzitter van de IVN. Ik vind mezelf niet zo interessant. Ik zie mezelf ook niet als leidersfiguur. Maar kennelijk zien anderen dat wel in mij. Ach, je hoort wel eens dat je voor zo’n functie iemand moet vragen die er zelf niet op uit is. Daarnaast ben ik me er ook sterk bewust van dat ik als vrouw een voorbeeldfunctie heb, en niet alleen voor mijn twee prachtige dochters. Dit komt op mijn weg, dus ik ga eraan beginnen met al mijn ervaring, samen met goede collega-bestuurders en een uitstekend bureau.
Vervreemding door taalgebruik
Taal gaf mij al van jongs af aan een vervreemdend gevoel voor verschil. Als kind van een vader uit Gelderland en een moeder uit Zuid-Holland groeide ik op nabij Antwerpen, waar mijn vader het Belgische kantoor van een Nederlands veevoederbedrijf ging runnen. Hij sprak immers vlot Frans. Thuis gebruikten wij Nederlandse woorden waarop mijn klasgenootjes verbaasd reageerden. Als ik bij anderen mee-at, en wilde vragen of iemand mij de jus wilde aanreiken, wíst ik dat ik ‘saus’ moest zeggen. Maar dat wilde ik niet, dus vroeg ik er niet naar. En bij familie in Nederland hoorde ik over ‘ja jullie Belsen, met jullie grappige taaltje’. Dat maakte mij stil en verlegen. Door die positie tussen twee talen kreeg ik al vroeg het idee dat ik anders was, en nergens helemaal bij hoorde.
Mijn jeugd heeft mij in latere werkkringen in meertaligheid wel geholpen. Er ontstaat zo gauw een subtiele discriminatie door taal, je wordt zo snel weggezet als anders. Ook nu nog ben ik daar heel gevoelig voor. Laatst nog, ik woon en werk al 27 jaar in Londen, en mijn Engels is toch heel behoorlijk. Ik stuurde een appje naar een goede vriendin, wat haastig, ik zag later dat ik een fout voorzetsel had gebruikt. Maar het was maar een appje. En toen kreeg ik als reactie: ‘Zo zie je toch dat Engels eigenlijk je tweede taal is.’ Ik werd boos, en voelde me weggedrukt. Ik weet ook wel dat dat disproportioneel is, en ik kan me dan wel goed inhouden, maar toch. Zo ‘patronizing’! Ook in contact met Nederlanders word ik vaak eerst en vooral als Vlaming getypeerd. Zo subtiel wordt dan aangegeven dat ik toch anders ben. Waarom? Nederlanders hebben veel minder met hun taal dan Vlamingen, maar ze weten wel goed de ‘in-group-factor’ ervan te verbergen. Als je met een ander accent spreekt, hoor je er toch niet helemaal bij.
Eigenwijs in onderwijs
Ik ging naar een keurige rooms-katholieke meisjesschool in hartje Antwerpen, heel hiërarchisch, gerund door Franstalige nonnen. Ik kon best goed leren, maar kreeg toch een keer op een toets 1 op 20 omdat ik Frans-Vlaamse woorden die ik niet mocht gebruiken, zoals ‘capot’ voor motorkap of ‘frein’ voor rem, moest vertalen naar de goede Nederlandse equivalenten. Ik kende die woorden niet eens. Al gauw kreeg ik grote moeite met autoriteit, ik kom ook uit een heel eigenzinnige familie. Haha, ‘eigenwijs’ vind ik het mooiste woord, lastig te vertalen ook. Alleen met mijn Franstalige lerares Latijn kon ik goed opschieten. Het gerucht ging dat ze ooit fotomodel was geweest. Zo enthousiast als die lesgaf!
In mijn derde jaar kwam ik één puntje tekort voor biologie, en moest toen het hele jaar over doen. Ik kreeg toen zonder dat ik het zelf door had, als oudere leerling grote invloed op het klassenklimaat. Ja, ik herinner me nog dat ik voor straf een opstel moest schrijven over mijn slechte gedrag, en dat ik toen hoorde dat het leuk geschreven was. Maar het was geen pretje, die schooltijd. Ik hoor nog bij mijn eindexamen die neerbuigende toon van de Franstalige moeder-overste toen ik zei dat ik Germaanse filologie wilde studeren, Nederlands en Engels: ‘kij moet doen wat kij kraag doet’. Ja, en dat ging ik ook doen! Ik hield van lezen, en ik vond Engelse literatuur leuk. En ik wilde mijn eigen taal goed leren kennen om naar een andere taal over te stappen. Ook deze schoolervaring is positief geweest voor mijn latere werk in anderstaligheid.
Veel heb ik ook geleerd in de Vlaamse jeugdbeweging. Bij een boer kamperen, en dan een gat in de grond als wc. Daar heb ik ook mijn man leren kennen. Pas veel later na onze studies sloeg de vonk echt over, en ben ik hem gevolgd naar Londen. Ik kwam ook in de groepsleiding. Ja, ik had wel iets met organiseren, en trouwens ook met groepen jongens die te veel dronken. Dan moest ik als meisje echt tegenspel leveren. Ik denk dat ik daar ook wel feministisch ben geworden.
Nogmaals falen?
Het eerste studiejaar was heel zwaar. Ik had echt hard gewerkt aan alle zestien vakken, maar ik zakte (alweer) op één puntje. Op een mondeling examen moest ik het verschil uitleggen tussen het Engelse perfectum en imperfectum (Einstein lived/has lived in New York). In de voorbereiding zag ik alle voetnoten uit het leerboek voorbijkomen, maar ik had er te hard aan gewerkt. Ik kreeg een black-out. Werd daarna ook wat lusteloos. Een verloren jaar, ik kon eerst niet verder. Toen ben ik maar een andere taal gaan leren. Ik koos voor Spaans want ik was helemaal weg van Latijns-Amerikaanse schrijvers zoals Llosa, Marquez en Cortázar. Via USOS, de Universitaire Stichting voor OntwikkelingsSamenwerking, kreeg ik een plek op een ‘inleefverblijf’ in Nicaragua, eerst bij een alfabetiseringsproject in de hoofdstad en vervolgens op het platteland. Daar sliep ik in een hangmat, met onder mij kippen en een varken. Zo heb ik Spaans ‘on the ground’ geleerd. En in mijn ‘apen-Spaans’ kan ik me nog steeds redden, terwijl mijn Frans al is weggezakt. O, en daar ook een literaire diepte-ervaring. Ik lees ‘Honderd Jaar Eenzaamheid’, en vlak voor het laatste hoofdstuk steekt buiten een tropische storm op. In het laatste hoofdstuk kom ik in de beschrijving van een storm terecht! Het gebulder buiten en de beelden in mijn hoofd!
Veel geluk gehad
Terug in Vlaanderen ging ik ook interculturele taalkunde volgen. Dat was echt een verlichtend vak. Daar kwam ik via het begrip ‘discourse’ de discriminatie weer tegen (Jan Blommaert en Jef Verschueren!) Taalgebruikers die het soms zo goed voor hebben met vreemdelingen en dan spreken over ‘de integratie’ van ‘die mensen’. En dan niet door hebben dat hun taalgebruik problematisch is!
Na mijn studie ben ik echt van alles gaan doen. De lerarenopleiding met bevoegdheden voor Nederlands, Engels als tweede taal, NT2, enz. Ik ben ook nog een tijdje vrijwilligster geweest bij het Vlaams Theaterinstituut. Zelfs nog bij een modeontwerpster gewerkt, en in de bar van een productiecentrum voor hedendaagse dans waar mijn vriend toen ook werkte. Via mijn moeder gaf ik ook nog Engels aan senioren in het dorp bij Antwerpen waar wij woonden. Toen kwam er plotseling een telefoontje of ik geen les wilde geven aan een groep Erasmusstudenten aan het ICTL op Ufsia (nu UA), Nederlands als vreemde taal. Daarna ging ook de deur open bij het Centrum voor Volwassen Basiseducatie. Taalonderwijs aan laaggeschoolde migranten die niet weten wat een werkwoord is. Dan leer je wel lesgeven en alles wat je daarover denkt te weten in vraag te stellen. En na enkele omzwervingen in het bedrijfsleven heb ik die activiteit in Londen steeds voortgezet. Zo gaf ik Nederlandse literatuurles op een internationale school en enkele jaren ook op het Britse Ministerie voor Buitenlandse zaken, terwijl ik een Master toegepaste taalkunde afrondde op King’s College. In 2003 viel ik met mijn achterwerk in de boter, toen ik op UCL mocht beginnen. Van mijn collega’s daar kreeg ik alle kansen om ideeën, cursussen en lesmateriaal te ontwikkelen. Zo ontmoette ik Theo Hermans, Jane Fenoulhet, Reinier Salverda en vooral ook de onvolprezen Gerdi Quist, zonder wie ik niet zou staan waar ik nu sta.
En nu?
Zit er een rode draad in mijn verhaal? Ik heb nooit veel plannen gemaakt, wel altijd veel aangepakt wat op mijn weg kwam. Ik ben altijd ergens in gerold. Soms denk ik wel eens dat ik nauwelijks een academica ben. Nooit een doctoraat gedaan. Maar nu, in het academisch onderwijs merk ik hoe sterk mijn vorming is in een zo gevarieerde loopbaan, en hoe ik mij kan inleven in mensen uit allerlei achtergronden die Nederlands zo’n vreemde of bijzondere taal vinden.
In mijn werk zie ik mezelf vooral als een bruggenbouwer, voor iemand die het Nederlands wil uitdragen. En nu ik voorzitter ben, zie ik mezelf als een netwerker opdat onderzoekers en docenten uit heel verschillende culturen elkaar kunnen vinden via ons mooie vak. Het is toch prachtig hoe vaak Nederlandse literatuur vertaald wordt, en hoe je dan merkt hoe men in de wereld kijkt naar onze Lage Landen! Welke auteurs en thema’s elders aanslaan, welke niet, en waarom? Die buitenlandse optiek kan bijdragen aan inclusiviteit in onze talenstudie en overal waar het Nederlands gesproken en bestudeerd wordt. Hier hebben we dan misschien toch die rode lijn: Zo kunnen we – door onze mondiaal gedeelde passie voor de neerlandistiek – bijdragen aan het overbruggen van het onbekende. Zo kunnen we – voorbij onze eerste vervreemding – open staan voor verwondering (nog zo’n prachtig woord trouwens).

Laat een reactie achter