In gesprek met schrijver Detlev van Heest

‘Waar romans ooit het publieke gesprek voedden, is die rol nu overgenomen door podcasts, streamingseries en influencers op sociale media,’ schreef literair agent Paul Sebes op 19 augustus in NRC Handelsblad. De Volkskrant doet er ijverig aan mee in de publicatie van hitlijsten van populaire series. ‘Vandaag [2 september] de beste tien, van The Office tot de nummer 1 [Twin Peaks].’ En, op 22 september in dezelfde krant: ‘Zaterdag 11 oktober vindt de eerste editie plaats van het Volkskrant Seriefestival’. Mijn favoriete series bestaan uit de verslavende boeken van Detlev van Heest (1956). In elk boek groeien de personages uit tot vertrouwde bekenden. ‘Had ik een eeuw eerder geleefd dan was mijn boek als feuilleton in de krant verschenen,’ zegt Van Heest. Niet kijken, maar lezen. Met het voordeel dat je als lezer het decor zelf invult en de personages zelf een gezicht geeft.
Ik kende Detlev van Heest als bezorger van de dagboeken van J.J. Voskuil. Uit de boeken van Van Heest blijkt dat hij sterk door de schrijver van Het bureau is beïnvloed. In een gesprek dat ik op 17 september met hem voerde, sprak hij over Voskuil als een ‘leermeester en ideale vaderfiguur’. Evenals Voskuil beschrijft Van Heest het reilen en zeilen op zijn werk (hij was parkeercontroleur in Hilversum). Het verschil is, dat Van Heest zijn werk en de mensen in zijn omgeving tot leven brengt in de vorm van dialogen. Wat dialoog betreft overtreft zijn roman De resten van een mens (2025) zelfs De reiziger, van Ulrich Alexander Boschwitz.
Birma
‘Toen ik na vele jaren in Japan en Nieuw-Zeeland terugkwam in Nederland, was ik totaal de kluts kwijt,’ vertelt Detlev van Heest. ‘Een vriend adviseerde mij het sterk autobiografische werk van J.J. Voskuil te lezen. Eind 1999 heb ik Voskuil voor het eerst ontmoet. Dat is een beetje uit de hand gelopen.’ Het klikte. ‘Een aantal jaren had ik geen dagboek bijgehouden, maar ik schreef wel brieven aan Han Voskuil. Brieven helpen je gedachten te ordenen, scherper te kijken. Ik schreef voor een publiek van drie mensen: Han en Lousje Voskuil en Frida Vogels.’ Die brieven vielen vooral bij Voskuil in de smaak. Voskuil was al ernstig ziek. ‘Ik dacht: straks kan hij het niet meer lezen. In die brieven kon ik putten uit de dialogen in de dagboeken die ik in zo’n acht jaar lang in Japan had geschreven. Ik wilde dat Han die brieven las. Dat is de opstap geweest naar De verzopen katten en de Hollander uit 2010 over de Japanse buren. Han was de ideale lezer. Iemand die alle gekke en zwarte kanten van jezelf begrijpt en accepteert. Voor mij was hij een soort vaderfiguur. We praatten over het schrijven van een boek. Hoe doe je dat? Die levens van kapper Booreiland, mevrouw Suzuki, het echtpaar Zevenzeeën, Dzjoen en anderen beginnen in het boek allemaal op hetzelfde moment als parallelle levens. Veelal oude mensen, die al buiten het leven staan. Zo wordt het verval van de mens beschreven.’
Intrigerend hoe iemand zulke authentieke dialogen kan schrijven. ‘Ik moest binnen een of twee dagen de gesprekken opschrijven van een dag. Zo letterlijk mogelijk. Dat kun je oefenen. Ik heb 25 jaar aantekeningen gemaakt. Ook briefjes met trefwoorden. Maar geen schrift per personage.’ Het boek gaat over gewone levens, buren in een wijk in het westen van Tokyo, zonder dat het boek over Japan gaat. ‘Als je de Japanse cultuur beschrijft, ben je gedwongen te abstraheren,’ zegt Van Heest. ‘Dan zie je geen mensen meer, maar een collectief. Het voordeel is, dat als je zoals ik jarenlang in zo’n gewoon wijkje in Japan woont, je oog valt op individuen om je heen. Zoals die Van Tricht die een oorlogsmisdadiger blijkt te zijn geweest aan de Birma spoorlijn tijdens de Japanse bezetting in Indië. Zonder oordeel schrijf ik op wat hij er eerlijk over vertelt.’
‘Zoiets [iemand vermoorden] deed je niet op eigen initiatief! Je superieuren namen de beslissing! Wij hadden het uit te voeren!’
‘Hebt u Nederlanders vermoord?’ vroeg ik zo kalm mogelijk.
‘Nederlanders werden zeer zelden gedood. Ze gingen vanzelf dood, aan ziektes, aan ondervoeding! Het was verschrikkelijk wat de Nederlandse krijgsgevangenen te doorstaan hadden!’
‘Hoe werden die mensen vermoord?!’
‘Meestal ’s avonds! We haalden ze uit hun slaapzak en namen ze mee, bonden ze aan een boom en paf!’
‘Annelotte in het boek vindt die man afschuwelijk,’ zegt Van Heest. ‘Ik waardeer dat hij een geweten heeft. Voor het eerst in zijn leven komt hij een Nederlander tegen, waardoor er een link is met het verleden in Birma met Hollandse dwangarbeiders. Wie te zwak was werd tegen een boom gezet en doodgeschoten. Zo was het. Hij wordt binnen de structuur van het boek niet extra uitgelicht. Door die parallelle levens zit er een soort evenredigheid in.’

In De resten van een mens (2025) geeft Van Heest gedetailleerd gesprekken weer die hij voert met collega’s, en ook die van collega’s onderling. Zijn gestileerde weergave van de werkelijkheid laat een hilarisch en daarmee absurdistisch-bureaucratisch systeem zien, dat staat voor de waanzin van hiërarchische organisaties in het algemeen. De ‘ik’ is een antiheld, die sympathiseert met collega’s met een migratieachtergrond, die openhartig en echt zijn. De manier waarop hij ze sprekend opvoert brengt deze personages goed in beeld. We leren ze steeds beter kennen, als de personages in een populaire serie, met dat verschil dat we de beelden zelf mogen invullen. Bij het lezen leidt niets af van de inhoud, de essentie. De lezer maakt zijn eigen voorstelling van de personages. Niet voor niets is bij een verfilming van een boek voor de lezer het boek altijd beter.
Met de woorden van de schrijver vormt de lezer zich in De resten van een mens een beeld van personages als Farouk (‘Jij ziet veel beter uit. Door Allah!’), Bercolo, Youssef. Met Djokan kan hoofdpersoon ‘Detlev’ (maar in wezen zijn de anderen hoofdpersonen) het goed vinden. Djokan is zijn leidinggevende (onder ‘heks’ Jane). Detlev onderbreekt zijn dagdienst om clandestien in Amsterdam een uurtje bij zijn katten door te brengen. Als hij bijna thuis is gaat de telefoon. Djokan:
‘Waar jij bent?’
‘In Amsterdam. Ik sta voor mijn voordeur.’
‘Pascalle [collega] mij belt. Zij is gek geworden. Zij gaat naar huis. Jullie zijn gek geworden. Wat aan hand met jullie?’
‘Pascalle is toch met Andrea samen?’
‘Andrea is ziek. Zij is naar huis. Wat jij doet in Amsterdam?’
‘Ik ga hier lunchen.’
‘Mongool, als jij doet dat, jij moet mij zeggen voordat jij gaat naar huis. Ik vind alles goed.’
‘Maar dan maak ik jou medeplichtig.’
‘Ik wil weten alles. Jij weet ik vind alles goed van jou.’
In Het bureau van Voskuil gaat het om een intellectuele omgeving. Bij parkeercontrole is dat heel anders. ‘Ik verhoud me tot die mensen,’ zegt Van Heest. ‘Dat geldt ook voor de collega’s in de parkeercontrole. Je komt vanuit je achtergrond niet zo gauw in aanraking met parkeercontroleurs, collega’s uit de lagere milieus. Dat vond ik interessant. Nooit eerder heb ik de gelegenheid gehad om met deze mensen dag in dag uit om te gaan. Daar zitten hartstikke aardige mensen tussen. Zoals Bercolo in het boek. Een boeiende jongen. Een botte beer. Die wordt voortdurend gemaltraiteerd. Ik schreef het allemaal op, zonder te weten of het bruikbaar was. In feite verzamel je een enorme hoeveelheid zinloze informatie, vooral gesprekken. Als ik dat jaren later teruglees ben ik er zelf verbaasd over. Mijn schrijfsels moeten rijpen.’ Na jaren vinden ze hun plaats in een boek.
Een een-op-een-gesprek is te onthouden. Daarin kun je je oefenen. Soms noteerde hij een uitspraak van iemand. Het moeilijkste zijn situaties waarin zeven of acht mensen met elkaar praten. In een vergadering bijvoorbeeld. ‘Dat is niet te doen. Je moet kiezen. Op een gegeven moment heb ik aangeboden tijdens vergaderingen te notuleren. Ik was daar mijn dagboek aan het bijhouden!’
Laat een reactie achter