Wat iedereen moet weten over taal (22)

Onlangs verschenen de resultaten van een onderzoek: wat vinden taalwetenschappers dat mensen moeten weten over taal? Dat resulteerde onder andere in een lijst van 25 vragen. Korte antwoorden op die vragen zet ik hier op een rijtje.
Menselijke talen lijken in sommige opzichten op elkaar (daarover gaat vraag 23), maar ze verschillen ook op heel veel manieren.
Het opvallendst is natuurlijk de woordenschat. Een boom is in het Fins puu, in het Turks ağaç en in het Swahili mti. Het is hetzelfde object, maar hoe je het noemt moet je toch echt leren als je een taal wil kunnen spreken. Bovendien hebben talen soms woorden voor concepten die andere talen niet in één woord kunnen benoemen. Het Zweedse lagom betekent ‘niet teveel, niet te weinig, precies genoeg’. Tsundoku in het Japans schijnt de neiging te zijn om boeken te kopen die je vervolgens niet leest. Er wordt beweerd dat het Inuit-woord iktsuarpok het gevoel aanduidt dat je hebt als je steeds even gaat kijken of iemand al is gearriveerd. Allemaal herkenbare zaken waarover je het in het Nederlands kunt hebben, maar waarvoor vooralsnog niet één woord bestaat..
Maar ook verder kunnen talen op allerlei manieren van elkaar verschillen, bijvoorbeeld waar het gaat om de klanken (fonologie), de woordopbouw (morfologie) of de syntaxis. Je zou een bibliotheek vol kunnen schrijven over wat er allemaal interessant is om te weten over die verschillen, maar de vraag gaat over wat je allemaal zou moeten weten. Het deelgebied dat zich dit specifiek bestudeert is de typologie.
Menselijke mond
Als het gaat om klanken is er om te beginnen verschil in hoeveel verschillende klanken talen hebben. Van het Hawaiiaans wordt gezegd dat het slechts dertien verschillende klinkers en medeklinkers heeft, van sommige talen in Zuid-Afrika, de talen met klikklanken, wordt wel beweerd (afhankelijk van hoe je telt) dat ze er 200 hebben. Dat is ongeveer de bandbreedte waartussen een en ander zich begeeft (het Nederlands ligt met ongeveer 42 verschillende klanken dicht bij de mediaan).
Vervolgens verschillen talen in hoe ze die klanken organiseren in een woord. Het Nederlands, en in het algemeen de Germaanse talen, zijn roemrucht om hun medeklinkerstapelingen (herfst) én opeenvolgingen van klinkers (fraaiachtig), terwijl sommige andere talen alleen lettergrepen toestaan die eindigen op een klinker of zelfs klinkers en medeklinkers regelmatig afwisselen. Dat verschil correleert ruwweg met de hoeveelheid lettergrepen die een woord heeft. Het Nederlands heeft heel veel woorden van één lettergreep (hand, been, broek, vrouw, mooi, ziek); dat kan omdat we met al die medeklinkers heel veel van elkaar onderscheiden lettergrepen kunnen maken.
En dan maken talen ook nog verschil tussen allerlei klanken waar wij geen gebruik van maken. Toonhoogteverschillen bijvoorbeeld, zodat de de lettergreep ma op de ene toonhoogte uitgesproken iets anders betekent dan op de andere toonhoogteverschillen (in het Mandarijn bijvoorbeeld ‘moeder’ of ‘paard’). Of klanken die je maakt door in te ademen in plaats van door uit te ademen. Of klanken waar je de luchtstroom niet vanuit je longen maar vanuit je mond laat voortkomen. Als het niet al te ingewikkeld te maken is met de menselijke mond, kunnen we het maken.
Fusioneel
Ook in de manieren waarop woorden worden gevormd zie je allerlei verschillen. In het Nederlands kun je bijvoorbeeld nieuwe woorden maken door twee bestaande woorden aan elkaar te plakken (bananenfeest); bovendien worden woorden licht aangepast aan het gebruik in de zin door een systeem van voor- en achtervoegsels (werk-en, werk-t, ge-werk-t).
Het allerbekendste verschil tussen talen is waarschijnlijk dat tussen isolerend, agglutinerend, fusioneel en polysynthetisch. In isolerende talen is er niet of nauwelijks sprake van woordvorming op deze manier: woorden zijn onveranderlijk. Het Chinees is het klassieke voorbeeld, niet helemaal zuiver (maar helemaal zuiver bestaat in dezen misschien niet): wǒ qù xuéxiào letterlijk ‘ik ga school’ (ik ga naar school dus) en het werkwoord wordt niet verbogen.
Een voorbeeld van een agglutinerende taal (ook weer niet helemaal zuiver) is het Turks, waar ieder betekeniselement een duidelijk aanwijsbaar eigen vormpje krijgt: ev-ler-im-de is één woord dat ‘in mijn huizen’ betekent. Daarbij betekentev ‘huis’, ler ‘meervoud’ im ‘mijn’ en de ‘in’. Dit staat tegenover fusionele talen waarin een woordstukje soms verschillende dingen tegelijkertijd betekent: in het Nederlandse werkte betekent -te zowel ‘verleden tijd’ als ‘enkelvoud’.
Basisvolgorde
Polysynthetische talen zijn talen waarin heel veel informatie in één woord kan worden verwerkt. Het Inuqtitut-woord qangatasuukkuvimmuuriaqalaaqtunga betekent ‘ik moet naar het vliegtuig gaan’, iets wat je in het Nederlands uitdrukt met een zin van een aantal woorden (al zijn ieder van die woorden dan wel een stuk korter). Ook wat je precies in één woord uitdrukt en wat in een zin is dus een mogelijk verschil tussen talen.
Een bekend verschil in de zinsbouw is, tot slot, de woordvolgorde. Neem een eenvoudige zin als Ik drink water. Die drie woorden kun je volgens de wetten van de combinatoriek op zes verschillende volgordes zetten:
- ik drink water
- ik water drink
- water ik drink
- water drink ik
- drink ik water
- drink water ik
Het Nederlands laat meteen al zien dat het niet alle talen gemakkelijk te classificeren zijn, want 1, 2 (in bijzinnnen: jij wilt dat ik…), 4 (met nadruk op water) en 5 (als vraag) komen allemaal voor. Toch is er één volgorde de ‘gewone’ en voor de meeste talen is de classificatie iets makkelijker. En in ieder geval is voor ieder van de volgorden wel beweerd dat een bepaalde taal die als basisvolgorde heeft.
Uitzonderingen
Toch zijn hier wel voorkeuren. De meeste talen van de wereld hebben het liefst het onderwerp voor het lijdend voorwerp staan, zoals het geval is in 1, 2 en 5. De volgorden 3, 4 en 6 komen veel minder vaak voor. De World Atlas of Linguistic Structures geeft deze verdeling over talen in de wereld (S staat voor subject, O voor object, V voor verbum – werkwoord):
| Volgorde | Percentage talen (WALS) | Voorbeelden |
|---|---|---|
| SOV | ± 41% | Japans, Turks, Quechua |
| SVO | ± 35% | Engels, Mandarijn, Swahili |
| VSO | ± 7% | Klassiek Arabisch, Welsh |
| VOS | ± 2% | Fijisch, Malagasy |
| OVS | ± 1% | Hixkaryana |
| OSV | < 1% | Xavante |
Met name over de twee soorten talen onder in de lijst bestaat ook nog eens discussie. Zijn deze talen echt van dit type? De voorkeur heeft misschien te maken met een algemeen-menselijke voorkeur om eerst de handelende persoon te noemen en daarna pas het object waarop de handeling wordt uitgevoerd. Zijn daar echt uitzonderingen op?
Laat een reactie achter