Wat iedereen moet weten over taal (17)

Licentie: CC BY NC SA 2.0
Onlangs verschenen de resultaten van een onderzoek: wat vinden taalwetenschappers dat mensen moeten weten over taal? Dat resulteerde onder andere in een lijst van 25 vragen. Korte antwoorden op die vragen zet ik hier deze weken op een rijtje.
Taal en cultuur zijn nauw met elkaar verweven. In ieder geval voor een deel is iedere taal het product van de cultuur die de taal draagt. Maar je kunt net zo goed zeggen dat een cultuur gedragen wordt door de taal. De deeldiscipline van de taalwetenschap die dit het meest expliciet onderzoekt is de antropologische taalkunde, hand in hand met haar zuster, de taalkundige antropologie.
Een probleem is hierbij wel dat cultuur nog lastiger in een wetenschappelijke definitie te vangen valt dan taal. Hoort bij de Nederlandse cultuur dat de ober ieder gesprek komt onderbreken omdat hij met alle geweld de lijst met alle ingrediënten in de gerechten die op tafel staan wil uitleggen? Horen kapsalons als culinair product erbij? Oudejaarsconferences? Zwarte Piet?
Een redelijke definitie van cultuur lijkt me: een verzameling gedeelde overtuigingen, attitudes en gewoonten van een groep mensen. Het wordt daarmee iets dat, net als taal, een cognitieve dimensie heeft (die overtuigingen en dergelijke zitten in het hoofd van een individu) als een sociale (een overtuiging wordt pas deel van een cultuur als die gedeeld wordt door een significante groep).
In de kou
De woordenschat is de plaats waar het contact het duidelijkst is. Dat er in het Nederlands relatief veel woorden zijn voor waterwegen (kanaal, sloot, greppel, gracht, vaart, strang, vliet, tocht, rivier) zegt iets over de natuurlijke omstandigheden waarin wij leven, maar ook over de manier waarop wij daarmee omgaan, onze attitude tegenover dat water, die er een is van beheersing (inclusief het feit dat lang niet al deze woorden in het hele taalgebied precies hetzelfde betekenen – Nederland en Vlaanderen hebben dan ook een verschillende cultuur).
Dat het Japans een zeer uitgebreid systeem heeft van beleefdheidsvormen voor allerlei woorden, niet alleen voornaamwoorden, weerspiegelt ongetwijfeld op de een of andere manier de overtuigingen en de gewoonten van Japanners. Als die overtuigingen en gewoonten ooit onder druk komen te staan – cultuur is misschien net zo veranderlijk als taal –, zal dat ook de doodsteek zijn voor al die taalvormen.
Bekende voorbeelden uit het Nederlands zijn gezelligheid en uitwaaien. Anderstaligen kunnen de bijpassende sentimenten wel hebben, maar ze vinden ze kennelijk niet belangrijk genoeg om te benoemen.
Bij dit soort begrippen blijkt overigens meteen ook de invloed van de woordenschat op een cultuur. Precies dat zij het wél over uitwaaien kunnen hebben, versterkt het feit dat Nederlandstaligen zich bewust zijn van het feit dat er sommige mensen het prettig vinden om door de wind te lopen. Het versterkt daarmee op zijn minst een bepaalde gedeelde houding tegenover het weer. Een Italiaan die zoiets ook prettig vindt, zal allicht denken dat hij de enige is, dat zoiets eigenlijk niet echt een ding is, alleen maar een voorbijgaand gevoel dat je soms hebt. (Het Italiaans heeft dan weer het begrip colpo d’aria die het idee uitdrukt dat het heel gevaarlijk is om je in de kou te begeven.)
Opgroeiende kinderen
De woordenschatkwestie speelt ook een rol bij discussies over framing. Dat begrip wordt in het gangbare taalgebruik vaak negatief geïnterpreteerd (‘men is mij aan het framen’ is een klacht), maar taalwetenschappelijk gezien zijn we altijd allemaal zodra we aan het woord zijn, aan het framen, simpelweg omdat we niet al de oneindig vele kanten van willekeurig welke zaak kunnen benoemen en zeker niet allemaal tegelijk. Klassieke voorbeelden van framing spelen zich af op het gebied van de woordenschat: het woord belasting suggereert een last en daarmee iets negatiefs. Mensen die tegen door de samenleving gedragen overheidsuitgaven zijn, maken dat nog explicieter door te spreken van lastenverlichting. Een andere manier van naar hetzelfde te kijken is door te zeggen dat die lastenverlichting een premie op eigendom is. Het ene is niet neutraler dan het andere – er is geen neutrale manier van naar belastingen kijken.
Een ander punt waarop taal en cultuur elkaar raken, is in wat je stijl zou kunnen noemen. Het is waarschijnlijk in alle talen mogelijk om een letterlijke vertaling te maken van zowel de zin ‘Pleur dat maar in de hoek!’ als van ‘Zou u dat alstublieft hier daar neer willen leggen!” Op dat punt verschillen talen dus niet van elkaar, maar wel in de betekenis die sprekers van die talen aan zulke zinnen toekennen. Zij zullen de voorkeur geven aan de één (lekker direct) of de ander (niet al te dwingend).
Punten waarop de grammatica echt met de cultuur te maken krijgt zijn lastiger te vinden. Het overtuigendste voorbeeld is misschien dat opener culturen – dat wil zeggen culturen waar men meer openstaat voor buitenstaanders – in de loop van de tijd een grammatica krijgen die langs een bepaalde maat gemeten eenvoudiger is. De invloed is indirect: die buitenstaanders zullen de taal als volwassenen leren en daarbij fouten maken. Die fouten zullen voor opgroeiende kinderen het oorspronkelijke systeem wat minder zichtbaar maken – waarmee dat systeem verdwijnt.
Heel veel bewijs
Er zijn taalwetenschappers die veel verder gaan in hun theorieën over de relatie tussen taal en cultuur. Een jaar of tien geleden was er in het vak grote controverse rondom het werk van de Amerikaanse taalkundige Dan Everett. Die concludeerde na tientallen jaren te hebben gewerkt met en geleefd tussen de Pirahã, een inheemse groep in het Braziliaanse regenwoud, dat hun taal zeer bijzondere eigenschappen had, die hij verklaarde uit hun cultuur. Die cultuur was volgens hem extreem gericht op het hier en nu en dat kon je zien aan allerlei aspecten van de taal. Het controversieelst was Everetts bewering dat het Pirahã om die reden ook geen inbedding had: je kon bijvoorbeeld geen zin (‘het regent’) inbedden in een andere zin (‘Dan zegt dat het regent’), omdat zulke indirecte beweringen ingingen tegen de cultuur.
Dit was tegen het zere been die menen dat zulke inbedding juist behoort tot de menselijke natuur. De stofwolken van de strijd die hierop ontstond (ik heb er onder andere hier en hier verslag van gedaan) zijn nog steeds niet helemaal opgetrokken. Ik heb niet de indruk dat er een algemene conclusie getrokken is, of te trekken valt, maar vooralsnog lijkt het me veilig om te zeggen dat er voor een diepgaande, fundamentele en rechtstreekse onderlinge invloed tussen taal en cultuur nog niet heel veel bewijs is – maar dat er ook nog wel het een en ander aan uit te zoeken valt.
Relevant lemma in de Taalcanon: Waarom maken politici graag gebruik van framing? door Jaap de Jong
Over uitwaaien: Een Vlaming zei eens tegen mij dat hij op zondagochtend vroeg met zijn motor op de ring van Brussel keihard ging uit wapperen – dus, ook Vlamingen houden van een fris briesje. 😀
Ook weer een veel te ruime vraag en sowieso een vraag waar de taalwetenschap alleen maar fragmentarische, voorlopige antwoorden op kan geven. Wat heeft het dan voor nut om zo’n vraag op te nemen in een lijstje “wat vinden taalkundigen dat mensen moeten weten over taal”?