Een aangename Danse Macabre

In de Erfgenaam van Hans Heesen wordt de hoofdpersoon langzaam voor een duister karretje gespannen. Hij had ooit aan een vriend, Marcel, een bedrag van tienduizend euro geleend en er eigenlijk niet meer op gerekend dit terug te krijgen. Tot Marcel met hem wil afspreken in een café om hem een voorstel te doen. En laat dit nu het café zijn waar ik in mijn studententijd bijna naast woonde. Ik herkende het door de beschrijving, waar het niet bij naam werd genoemd, ik bekeek het omslag en wist het toen zeker: café Springhaver in Utrecht. Opeens gaat zo’n verhaal nog meer leven, terwijl de sfeer en omgeving al heel beeldend door Heesen worden neergezet. Ik zag mezelf een paar tafeltjes verder zitten, want ook ik kwam in 1998, het jaar waarin het verhaal begint, regelmatig in het café en bijbehorend filmhuis.
Maar maakt herkenning iets ook geloofwaardiger? Op dat punt balanceerde ik af en toe op een wankel koord. Het voorstel dat Marcel doet is om een lijk te stelen en daarvoor losgeld te vragen om daarmee zijn schuld te kunnen afbetalen. De verteller vindt het een zeer onalledaags voorstel en wil er in eerste instantie niets mee te maken hebben. Hoe zou je zelf reageren als iemand dat voorstel doet? Kun je iemand dan nog serieus nemen? Is een dergelijke overtreding tienduizend euro waard? De lezer wordt hier geconfronteerd met een mooi voorbeeld van ‘suspension of disbelief’ of, zoals op Wikipedia staat: het opschorten van ongeloof, de bereidheid van een lezer of toeschouwer om bij een fictief verhaal zijn scepticisme tijdelijk opzij te zetten’.
De schrijver weet de lezer echter zo mee te nemen in het verhaal dat zich daarna ontspint, dat die bereidheid bij mij steeds groter werd. De hoofdpersoon twijfelt, geeft raad aan Marcel, gaat zelf op onderzoek uit, maar wil zich er niet te veel mee bemoeien. Tot hij niets meer van Marcel en diens compagnon hoort en toch wel erg nieuwsgierig wordt. Is het gelukt, houden ze hem voor het lapje, zijn ze er met zijn advies vandoor en zelfs met het bedrag?
En passant wordt er gereflecteerd op eerdere gebeurtenissen in het leven van de verteller, zoals het verlies van zijn zus toen ze nog klein was. Hoe zou hij het vinden als haar lichaam gestolen werd? Hou je van degene die je je herinnert of hou je net zoveel nog van het zielloze lichaam van die persoon? Maar het gaat ook om observeren, neem je alles om je heen waar zoals het is, zie je dingen over het hoofd, zoals bij het voorstel van Marcel? Dit leidt tot de vraag of je alleen maar dingen ziet die je wilt zien omdat je erin gelooft.
Zelfde met Columbus, toen hij in Amerika aankwam. Zijn schepen, wil het verhaal, waren onzichtbaar voor de mensen die daar aan de kust leefden, omdat ze nooit eerder een schip hadden gezien. Schepen bestonden in hun wereld niet en daarom konden ze ze ook niet zien. Je moest blijkbaar eerst op iets gewezen worden, voor je het zag.
Verderop in het verhaal tilt de verteller het stelen van een lijk naar een hoger plan. Het zou ook iets moois kunnen hebben. Wat zou Orpheus ervan gevonden hebben als hem het lichaam van Eurydice werd aangeboden? Kon je de dood op een bepaalde manier te slim af zijn?
Ondanks het lugubere onderwerp, hangt de vraag boven het verhaal hoever je gaat om een flinke som geld terug te krijgen, maar ook of iets wat onmogelijk lijkt, namelijk het stelen van een overledene, toch kan worden uitgevoerd.
Hoewel de stijl prettig en luchtig is, ondanks het wat lugubere onderwerp, was er voor mij een stilistisch hobbeltje te nemen: ergens wordt iets beschreven wat nog niet gebeurd is, maar zou kunnen gebeuren. Daar beginnen anderhalve pagina lang alle zinnen met ‘We zouden (…)’. Dit mist volgens mij het beoogde effect en had gevarieerder opgeschreven kunnen worden. Maar dat mocht het uiteindelijke leesplezier niet drukken, integendeel, in Erfgenaam leidt Hans Heesen de lezer in een aangename Danse Macabre.
Een interessante recensie!