
Lezing uitgesproken op 12 november 2025, ter verluistering van de presentatie van Wêr bliuwe de froulju door Janneke Spoelstra.
Waar blijven de vrouwen, zo luidt in Nederlandse vertaling het boek dat hier vandaag zo feestelijk gepresenteerd wordt. Op die titel sla ik direct aan, want dat is precies wat ik ook altijd zeg: waar blijven ze? Waarom worden vrouwelijke economen niet genoemd in een Economie-boek, waarom Hypathia en Maria Gaetana Agnesi niet in het wiskunde-boek? Waarom hebben we het in een geschiedenisboek niet over de politieke invloed van Amalia van Solms, die o zo belangrijke stadhoudersvrouw? Vrouwen als voorbeeld, als inspiratiebron, als vernieuwer, als schrijver; als Fries dichter?
Als lid van het schrijverscollectief Fixdit, dat streeft naar meer diversiteit in de literatuur en met name naar meer zichtbaarheid van vrouwelijke auteurs, ben ik bezig met een nieuwe podcast-serie die Historische Klassiekers heet. Daarin belicht ik 44 vrouwelijke auteurs uit de vroegmoderne tijd, dus tussen 1500 en 1800, samen met hertalers en wetenschappers. Niet saai, niet droog, niet stoffig, integendeel: de hertalingen zijn gemaakt door schrijvers als Abdelkader Benali, Babs Gons, Lize Spit, Alfred Schaffer. Het zijn adaptaties: de historische teksten krijgen opnieuw glans en tonen hoe bruisend vrouwelijke auteurs in deze historische tijd schreven.
Waar blijven de vrouwen? Nou, ze waren er dus al. En ze zijn er. We noemen ze alleen niet.
Fundamenteel en onnavolgbaar
In een kleine bijdrage aan het manifest van Fixdit, Optimistische woede, vertel ik over het ontbreken van lange lijnen in de literatuurgeschiedenis van vrouwen. Daarover wil ik het nog eens hebben.
Het punt is dit: zodra we terugkijken in de literatuurgeschiedenis, zien we een traditie van mannelijke auteurs die naar elkaar verwijzen, met elkaar optrekken en zo een netwerk van de literatuur maken. Samen creëerden zij een gebouw waarin het heerlijk toeven is.
Vrouwen die schrijven zijn daarin een enkel schilderij aan de wand, zo constateer ik althans als ik terugblik op de wording van de literatuur, op de bouwtekeningen ervan, die dateren uit pakweg de zeventiende eeuw. Vrouwen zijn dan decoratie. Ze schrijven letterlijk drempeldichten, gedichten die vooraf gaan aan de bundel van een man. Ze maken geen deel uit van de fundering, dragen geen H-balken aan, voegen geen kamers toe, als we tenminste de literatuurgeschiedenissen mogen geloven en de schoolboeken die ons over dat literaire verleden vertellen.
Maar waarom zouden vrouwen geen architecten van de literatuur kunnen zijn? Waarom zou er niet volop naar hen verwezen kunnen worden als groots, fundamenteel en navolgbaar, als schrijvers met oeuvres die staan als een huis? Misschien voegen vrouwen zelfs – hear, hear – een andere blik aan de literatuur toe, iets nieuws.
Eendimensionaal
Virginia Woolf verwonderde zich in 1929 over de afwezigheid van de vrouwelijke beleving in de literatuur: ‘For all the dinners are cooked; the plates and cups washed; the children sent to school and gone out into the world. Nothing remains of it all. All has vanished. No biography or history has a word to say about it. And the novels, without meaning to, inevitably lie.’ De grote leugen is de afwezigheid van de vrouwelijke beleving vond zij, al begint alle ellende volgens mij bij het dedain waarmee die beleving bekeken wordt.
Waar vinden we nou de vrouwelijke beleving in onze Nederlandstalige literatuurgeschiedenis? Misschien bij Aagje Deken en Betje Wolff? Over hen wordt wel eens meesmuilend gelachen; die twee hittepetitten met hun brievenromans en hun truttige idee over geleerde vrouwen die maar blauwkousen zijn. Toch heeft dit beeld met onze blik te maken. Marita Mathijsen laat zien dat deze twee auteurs met hun frisheid van toon meerdimensionale vrouwen en meisjes neer wisten te zetten, die wel degelijk de moraal van hun tijd bekritiseren. Simpelweg omdat ze aan de kost moesten komen en er een economisch rendabel model in zagen om de aandacht eens naar gewone mensen te verplaatsen, schreven ze als eerste Economische liedjes. Slim, nietwaar? In hun eigen tijd werden zij gevierd, maar aan het einde van de negentiende eeuw versleten als ouderwets, nuffig, niks niet vernieuwend.
Hetzelfde overkwam Margaretha de Neufville. Zij publiceerde de eerste Nederlandse historische roman. De eer voor deze prestatie gaat in de meeste literatuurgeschiedenissen, ten onrechte dus, naar een man in plaats van naar haar, Margaretha de Neufville. Maar bij haar geen vrouwelijke beleving, haar hoofdpersoon was een man en haar vrouwen bleven eendimensionaal.
Vrouwelijke bijdrage
Het is bepaald niet zo dat het namen regent, dat er een lawine op ons afkomt van auteurs die over de vrouwelijke beleving schreven. We hebben eerder een lantaarntje nodig. Hoe komt dat?
Volgens mij komt dat door de manier waarop we kijken naar de literatuur, door onze definitie dus. We zien vrouwen als uitzonderingen, die ‘mee’ mogen doen met mannen die de dienst uitmaken, en die dus enkel de regel bevestigen dat literatuur toch hoofdzakelijk een mannelijke aangelegenheid is. Want kijk, om aanzien te verwerven in het literaire circuit, moest je geleerd zijn. Vrouwen mochten niet naar de Latijnse School, noch naar de universiteit. Kortom: zij hadden een andere opleiding dan mannen. Maar de norm werd bepaald door de mannen die van deze scholen kwamen. Dat was dus een mannelijke norm.
Dat vrouwen ondertussen niet op hun nagels zaten te bijten of alleen maar bloemetjes borduurden, en dat zij ook bruikbare levenservaring opdeden terwijl die jongens over Hercules en Hermes leerden, wie dacht daaraan? Dat zij daardoor een heel andere stijl konden uitproberen en vaak niet werden ingesnoerd door de traditie van het mannelijke korset, zodat zij eerder konden vernieuwen, want die traditie was toch niet voor hen bedoeld; werd dat gezien? De enkeling die het vernieuwende ervan wel zag, nam het over en veegde de vrouwelijke bijdrage onder het tapijt. Kijk maar naar wat er gebeurd is met Margaretha de Neufville.
Het mannelijke perspectief op literatuur is dus de norm. Dat was zo in de tijd van Betje Wolff, dat was zo in de tijd van Virginia Woolf, en dat is vandaag, bijna een eeuw later, nog steeds zo. We kijken naar de literatuur met maar één oog open.
Moedig
Dat vinden jullie vast een boude uitspraak. Maar ik heb cijfers.
Die komen onder andere uit de briljante boeken van de wetenschappers Marianne Vogel en Corina Koolen. Ik zal een paar van hun ontdekkingen met jullie delen om een indruk te geven.
Marianne Vogel toonde aan in Baard boven baard door het bestuderen en vergelijken van recensies uit de jaren vijftig dat mannen vooral beoordeeld worden op literaire techniek. Op de compositie dus. Vrouwen daarentegen worden eerder beoordeeld op de al dan niet autobiografische inhoud. En die inhoud wordt heel precies gewogen. Met een weegschaaltje worden alle autobiografische grammen gemeten om die grammen vervolgens nauwgezet af te trekken van de literaire kwaliteit.
Vogel kwam erachter dat in de jaren negentig nog niets veranderd was. Het is net alsof vrouwelijke auteurs geen literaire gereedschapskist ter beschikking staat. Alsof zij ruimtelijk inzicht ontberen, hun rolmaat niet kunnen vinden, het onderscheid niet kennen tussen spanhulzen, gipsschroeven of rvs-bouten. Vandaar dat ze ook niet mee konden bouwen aan dat kasteel van de literatuur.
Hier bovenop komt de dubbele maat, want ziedaar: het autobiografische bij een mannelijke auteur oogst juist bewondering. Marianne Vogel toonde aan dat schrijven over maaltijden, huishouden en gezin bij een mannelijke auteur humoristisch, scherp en moedig wordt gevonden, waar dat bij vrouwen onbenullig wordt genoemd.
Extra hobbel
Maar vergeet zulke ‘wissewasjes’ van onderwerpen, want mannenonderwerpen vindt iedereen onbetwistbaar literairder. Dat toonde Corina Koolen aan in Dit is geen Vrouwenboek. Zij baseerde zich op computeranalyses van Het Nationale Leesonderzoek, waarbij de meningen van 14.000 mensen over 400 boeken werden gedigitaliseerd op basis van gebruikte woorden. Oorlog staat op nummer 1 van de literaire importantie.
Nog iets. De computer toonde aan dat romans met mannelijke hoofdpersonen geschreven door een man van de lezers de meeste literaire waardering krijgen. Dit moeten we even tot ons door laten dringen, ik herhaal de zin nog even: ‘De computer toonde aan dat romans met mannelijke hoofdpersonen geschreven door een man van de lezers de meeste literaire waardering krijgen.’ In onze cultuur vinden we mannelijke personages dus het meest interessantst. Dat geeft te denken.
Dan mag het geen verbazing meer wekken dat slechts 30 % van álle personages in de Nederlandstalige literatuur vrouw is, zoals de algoritmes van wetenschapper Roel Smeets van de Radboud Universiteit in 2020 uitwezen. Het percentage vrouwelijke hoofdpersonen bleek te verwaarlozen, ondanks de tweede feministische golf die naar ons idee toch zoveel vrouwelijke schrijvers en hoofdpersonen had opgeleverd: maakte niets uit. Neem Meulenbelt, Meinkema, Dorrestein, De Loo. Was het niet hoogleraar Ton Anbeek die het had over ‘de meisjes van tachtig’ omdat er opeens zoveel ‘meisjes’ in de literatuur debuteerden? ‘Literatuur beweegt dus niet automatisch mee met de maatschappelijke ontwikkelingen,’ zo concludeerde Smeets. Klaarblijkelijk moet je je best doen om vrouwen in de literatuur te krijgen. Een extra hobbel dus voor die vrouwelijke beleving.
Eerbetoon
Dan nog even over de rollen van die 30 % vrouwelijke bijpersonages. Het Geena Davis Institute deed daar al onderzoek naar voor de filmwereld: de rol van de vrouw is meestal die van aangever voor het mannelijk personage. Smeets constateerde hetzelfde. In de literatuur is de vrouw moeder, hoer, Madonna of Muze. Dat versmalt de al smalle vrouwelijke beleving aanzienlijk: we houden nog maar een dun streepje over.
Dan nog iets over de waardering voor vrouwelijke auteurs en dus hun zichtbaarheid. De beste graadmeter hiervoor zijn volgens Coolen de literaire prijzen. Ook daar blijkt een plafond van 30 % voor vrouwen bij de nominaties, en nog veel minder sijpelen door als winnaar. Fixdit deed ook onderzoek. Afgelopen jaar was het eerste jaar ooit dat er meer vrouwen dan mannen op de shortlist van de Libris Literatuurprijs stonden. Hiep hoi. Maar sinds 1994 zijn 130 mannen en 50 vrouwen voor de shortlist van deze prijs genomineerd. In deze 31 jaar hebben slechts 5 vrouwen de prijs toegekend gekregen. Als de getallen nu beginnen te tollen: vrouwen maken dus 16 % kans op de Libris Literatuurprijs. Tja.
Een half jaar voor haar overlijden publiceerde de dichter Esther Jansma op de site van neerlandistiek.nl een beschamend overzicht van alle mannelijke en vrouwelijke winnaars van de meest prestigieuze literaire prijs die wij in ons taalgebied kennen, de P.C. Hooftprijs, vernoemd naar een man uiteraard. Het turven was wel heel makkelijk voor de P.C. Hooft Essayprijs; die ging nog nooit naar een vrouw. Op aanraden van Fixdit is een lijst met 33 vrouwen opgesteld die de P.C. Hooftprijs niet kregen maar wel verdienden. Op de website van het Literatuurmuseum is een eerbetoon aan deze auteurs gebracht.
Literaire ladder
Ik geef ook graag nog wat percentages bij een bepaald gevoel dat we hebben; enerzijds de feiten en anderzijds ons beeld daarbij. Het al eerder genoemde Geena Davis Institute toonde onverbiddelijk aan, en daarvan viel ik werkelijk van m’n stoel omdat het zoveel verklaart, dat als een groep voor 30 % uit vrouwen bestaat, het publiek dat als een meerderheid ervaart. Dus de meesten van ons – ook ik – zíen niet eens dat er iets aan de hand is; dat er een deel van de mensheid ontbreekt.
Koolen laat in haar dissertatie zien dat al deze vooroordelen en mechanismen zich opstapelen. Stapje voor stapje wordt het voor vrouwen lastiger dan voor mannen om de literaire ladder te beklimmen en dus om mee te bouwen aan dat literaire gebouw dat wij allen zo graag bezoeken.
En dan heb ik het maar helemaal niet meer over die paar gelaagde vrouwelijke personages waar we naar op zoek waren, waar Woolf althans naar op zoek was, want die sneuvelen onderweg: als een vrouw een boek over een vrouwelijke hoofdpersoon schrijft, bungelt ze onderaan de literaire ladder. Of valt er genadeloos vanaf.
Dit is dus een sterk staaltje categorische uitsluiting. Maar, zou je kunnen denken, als je die vrouwelijke auteurs in die tempel die de literatuur is niet ziet en als ze nooit genoemd worden, dan waren ze er niet. Ze bestáán niet. Dát is het!
Visverkoper
Nu ga ik een uitstapje maken. Een gevaarlijk uitstapje, want ik ga me begeven op glibberig terrein: wat is er nodig om literatuur te kunnen schrijven? Behalve natuurlijk pen, inkt, papier of perkament. Onderwijs?
Er wordt wel gezegd dat vrouwen een achterstand hebben opgelopen in de literatuur omdat hen eeuwenlang onderwijs werd onthouden. Ze zouden eerst eeuwenlang onderwijs moeten krijgen voordat we mannen en vrouwen naast dezelfde meetlat kunnen leggen. Wilhelmina Drucker beweerde nog dat mannen maar eens een tijdlang het onderwijs ontzegd moest worden ten faveure van vrouwen. Vrouwen hebben al vanaf dat ze publiceren beweerd dat zij net zo goed in staat zijn te leren als mannen, en ook mannen onderkenden dat, zoals de arts Johan van Beverwijck in 1638, maar pas aan het begin van de twintigste eeuw konden vrouwen aan de universiteit afstuderen. Aletta Jacobs was de eerste.
Toevallig ken ik iemand die bezig is met een dissertatie over meisjes in het onderwijs in de vroegmoderne periode, dus die tijd van 1500-1800. Wat wil? Zijn eerste onderzoeksresultaten wijzen uit dat vrouwen net zo goed waren in lezen, schrijven en rekenen als mannen, want nagenoeg iedereen ging in de vroegmoderne tijd naar de basisschool. In de zeventiende eeuw was dat noodzaak. De Republiek was immers een handelsnatie, met veel weduwen omdat veel mannen sneuvelden in de Tachtigjarige Oorlog of weg waren op zee. Die vrouwen moesten dus wel handelen; ze namen het bedrijf van hun mannen over. Ze waren bierbrouwer, logement-houder, visverkoper, boekdrukker, noem maar op. En dat konden ze, omdat ze hadden leren lezen en rekenen.
En wie kan lezen en schrijven, en wie een verhaal heeft, kan literatuur creëren.
Damesroman
Als we dan de vraag stellen of er in het verleden wel vrouwelijke auteurs waren, moeten we eerst weten hoe je meet of een tekst literaire kwaliteit heeft. Vinden we dan dat het alleen maar mogelijk is om literatuur te scheppen wanneer je de wetten van de retorica kent? Kun je alleen maar een gedicht schrijven als je weet wat een jambische pentameter is? Noemen we een tekst literatuur wanneer een drukker een toneelstuk afdrukt? Is het dat wanneer een dichtervriend een gedicht opneemt als voorafje in zijn eigen bundel? Is een brief per definitie geen literatuur? En een boek voor de jeugd, of het al dan niet komische verhaal van een non: rekenen we dat tot de literatuur?
Volgens mij is de betiteling literatuur een culturele norm. Dan is mijn volgende vraag direct: door wie is die norm bepaald? En vooral ook: waarom? Wat was het doel, waarom is het onderscheid gemaakt tussen datgene wat wel het stempel literatuur krijgt en dat wat niet voldoet? Vanwaar dat uitsluitingsmechanisme, dit-wel-dat-niet, dat – toevalligerwijs – vrouwen het meeste treft? Die afkeuring van vrouwen in de literatuur kreeg zijn voedingsbodem in de negentiende eeuw, toen de geslachtskaraktertheorie zijn intrede deed en er politiek en sociaal van alles begon te rommelen rond vrouwen. Om het boud te zeggen: vrouwen moesten hun mond houden, ze waren van nature minderwaardig en in ieder geval anders. Zie ook het werk van Toos Streng, Geschapen om te scheppen?
De burcht bestormen
En hoe toevallig dat de roep om kwaliteit nog veel sterker werd nadat vrouwen algemeen kiesrecht hadden gekregen en in 1919 in de grondwet verankerd stond dat zij gelijk aan mannen waren. Alsof er opnieuw een scheidslijn naar geslacht moest worden aangebracht nu iedereen voor de wet een mens werd. Ik denk meteen aan Menno ter Braak met zijn scheldwoord ‘damesroman’, dat nog decennialang afkeurend door de literatuurkritiek echode en waar Erica van Boven in Een hoofdstuk apart uitvoerig onderzoek naar heeft gedaan.
Een culturele norm wordt altijd bepaald door de mensen met macht. Laten we daarom nog één keer een zijspoor betreden, maar blijf bij me, want dit is misschien wel het belangrijkste. We gaan het hebben over macht.
Ik zag laatst op internet actrice en leider van the Shakespeare Company Harriet Walter die in 2014 een gesprek voerde met de Britse auteur Hilary Mantel. Walter zei: ‘There is a poor imagination of what female leaders might be. When you look at the news there is a lot of testeron running in the world.’ Mantel bouwde daarop voort: ‘There should be a model for women in public life that is not generated out of a male model.’
Vrouwen voorkomen
That sums it up. Dat model hebben we niet. Ook Mary Beard zegt het. In haar manifest Vrouwen en macht schrijft ze: ‘er bestaat geen prototypisch beeld van een machtige vrouw, behalve dan dat ze erg op een man lijkt’. Dat impliceert dat we vinden dat vrouwen nog steeds buiten de macht horen te staan. Want we hebben het over ‘door het glazen plafond breken’, ‘de burcht bestormen’, ‘een greep naar de macht’. Zodra een vrouw opstaat, worden dat soort woorden gebruikt, alsof een buitenstaander probeert binnen te dringen om maar mee te kunnen doen. In 2024 hadden in 14 % van alle landen ter wereld vrouwen politieke macht. En dat terwijl de helft van de mensheid bestaat uit vrouwen. Waarom heeft dan ook niet die helft van de mensheid de macht?
Volgens Beard hangt ons idee over macht en mannelijkheid samen met ideeën uit de klassieke wereld die wij hebben overgenomen. De sterke vrouwen uit de mythen, zoals Medea, Antigone, Clytaemnestra, zijn misbruikers van de macht; zij zijn hybride monsters die op hun plaats moeten worden gezet en zo uitgeschakeld moeten worden als bewijs dat vrouwen het niet moeten proberen. Hella Haasse heeft het daar ook over in haar essayistische brievenroman Een gevaarlijke verhouding of Daal- en Bergse brieven. Zij laat haar achttiende-eeuwse hoofdpersoon klagen dat er geen rolmodel is voor een vrouw met macht, waardoor de vrouw altijd de verliezer is. Vervolgens ontsnapt deze hoofdpersoon aan de schrijver; want dat is haar enige macht: wegrennen. Verder zal zij de verliezer blijven van de geschiedenis.
Macht wordt dus niet makkelijk door vrouwen verkregen. Geen wonder dat in geschiedenissen en literatuurgeschiedenissen, die immers de processen van macht en machtswisseling beschrijven, daarom nauwelijks vrouwen voorkomen. Maar betekent dit dat vrouwen er niet waren en geen deel uitmaakten van de geschiedenis? Nee, uiteraard.
Niet opgetekend
Gelukkig vinden heden ten dage vele correctie plaats, er wordt steeds vaker ontdekt dat achter een grote man een grote vrouw stond, steeds meer komen vrouwen in de media aan bod, ook hier vandaag met het boek Wêr bliuwe de froulju? Neem ook Vrouwen rondom Johan de Witt, Moeders des Vaderlands. Susana Jansen met De omwenteling, de eeuw van de vrouw. Weergaloos goed is Normal People van Philipa Gregory, die het leven van de gewone vrouwen in Engeland door alle eeuwen heen beschrijft: waarom is zo’n boek er nog niet in het Nederlands? Of neem Ramy Targoff met Shakespeare’s Sisters over de eerste vrouwelijke auteurs in Engeland, die in tegenstelling tot wat Woolf dacht, wel degelijk de vrouwelijke beleving centraal stelden. Woolf had wat dieper moeten duiken.
Maar u zult onderhand wel denken: waar blijven nou die vrouwen uit de Nederlandse literatuur? Laat ik dan nu, voor we naar de Friese dichters die hier gelauwerd worden in het interviewboek van Janneke Spoelstra, met de namen van hun voorgangers komen. In feite begint zo’n beetje de hele literatuur met een vrouw. Wellicht hoorde u wel eens over Enheduanna? Ironisch genoeg tekende deze vrouw in spijkerschrift als eerste de Bijbel-verhalen op.
In Nederland was aan het einde van de middeleeuwen niet alleen Anna Bijns actief, maar ook Katharina Boudewijns en sonnettendichter Eleonora Carboniers, die gewoon haar naam onder haar gedicht zette, wat abnormaal was in die tijd, voor man én vrouw. En wie de biografie van Herman Pleij over Anna Bijns leest, neemt ook kennis van de alomtegenwoordigheid van vrouwen in de rederijkerskamers, die toch van oudsher tot de louter mannelijke literaire instituties worden gerekend. Alleen werden hun namen niet opgetekend.
Katholicisme
Vaak is de bescheidenheid van vrouwen in geschriften heel serieus genomen en worden ze daarom minder belangrijk geacht. Dat was een topos, een stoplap, die overigens ook door mannen werd gebruikt, maar bij hen zien we het met terugwerkende kracht als grapje: zij meenden het niet.
De dubbele moraal waarop vrouwen werden afgerekend konden vrouwen pareren door de retoriek van vredelievende, vrome en kwetsbare vrouw te adopteren en om te buigen in hun voordeel. Zo is een brief van gravin Jacoba van Beieren aan haar echtgenoot Humphrey van Gloucester, waarin zij hem in zeer onderdanige bewoordingen oproept haar te hulp te schieten, door haar biografen gezien als een voorbeeld van haar ‘nederige volgzaamheid’ als ‘kwetsbare jonge vrouw’. In werkelijkheid paste Van Beieren de nederigheidsretoriek bewust toe om haar echtgenoot tot militaire actie te bewegen. Dat lukte: Humphrey kwam haar te hulp met een legermacht. Hetzelfde gaat op voor Anna Roemers, niet voor het slim lonken naar een legermacht, maar voor de pienterheid in haar poëzie. De bescheidenheid in haar gedichten is schijn en bewijst juist hoezeer zij een spel speelde, net als haar zus Tesselschade. On top of things, niet eronder.
Laten we niet vergeten hoezeer vrouwen andere onderwerpen aandroegen: bijvoorbeeld het geloof. Hadewijch, Beatrijs, Suster Bertken. Maar ook Antoinette Bourignon, die met een drukpers onder haar arm door Europa trok. We kijken wellicht neer op religieuze literatuur omdat het suf en serieus zou zijn, maar dit is een genre waarin vrouwen uitblinken. Sterker nog: volgens de wetenschapper Amanda Pipkin schoot het calvinisme wortel in de Republiek juist door de invloed van vrouwen, net zoals het katholicisme wereldwijd door vrouwen gedragen werd. Iets wat Merry Wiesner-Hanks in haar laatste boek Women and the Reformations bewijst.
Slavernij
Ook schroomden vrouwen niet om heel kritisch over het geloof te schrijven, zoals de Friese Sibylle van Griethuysen, die de schijnheiligheid in de kerk in het lange gedicht Spreeckende schildery aan de kaak stelde, wat haar uiteraard niet in dank werd afgenomen. De Vlaamse mystica Maria Petyt schreef een autobiografie die ongelofelijk populair werd in de zeventiende eeuw, toen het bouwwerk van onze literatuur werd opgetrokken. Maar, in dat bouwwerk komt zij niet voor.
De meesten van ons kennen vast wel Anna Maria van Schurman, die hier bij de labadisten kwam en een pleidooi hield voor het intellect van vrouwen. Maar weten we ook dat Johanna Hobius in 1643 hetzelfde deed? Wie zoekt, vindt nog veel meer vrouwelijke schrijvers. Titia Brongersma, Margaretha van Godewyck, de veelzijdige Katherina Questiers met haar toneel en poëzie, die samen met Cornelia van der Veer en Katharina Lescailje tot de meest succesvolle vrouwelijke dichters van de tweede helft van de zeventiende eeuw worden gerekend.
Zo kunnen we voor de achttiende eeuw en de daaropvolgende eeuwen blijven doorgaan met namen noemen die zijn verdwenen. Lucretia van Mercken was, I hate to tell, een grotere ster dan Joost van den Vondel! Geloven jullie vast niet, maar het was waar! Het publiek scheurde de kleren, verloor hoeden of liep builen op om haar toneelstuk maar bij te kunnen wonen. En wie kent haar nog? Ik kan jullie het spotgedicht ‘Aan mijn geest’ van Juliana Cornelia de Lannoy niet onthouden, de prachtige brievenboeken van Elisabeth Maria Post over het landelijke leven, de scherpe literatuur tegen slavernij en het eigen tijdschrift van de blinde Petronella Moens; het gaat maar door, de namen van vrouwen die het vrouwelijke beschreven, of de vrouw als onderwerp namen en daarom onderaan de literaire ladder bungelden, in de negentiende eeuw althans.
Stipjes
Want dat is de meest opvallende conclusie die ik kan trekken uit het maken van Historische Klassiekers: de negentiende eeuw heeft het oog voor vrouwen volledig dicht gedaan. En dat terwijl ik er tot mijn verbijstering ook achter ben gekomen dat vrouwen degenen waren die zich keerden tegen de misstanden in de maatschappij; zij keurden als eersten de slavernij af, zij kwamen op voor dierenrechten, voor rechtvaardigheid. En al hun verontrustende, uitdagende en humoristische literatuur is grotendeels onbekend.
Deze vrouwen waren onze wegbereiders. Na hen volgde menig mannelijke auteur en vaak ook vrouwelijke auteur zonder hun voorlopers nog te kennen of te noemen. En wie niet genoemd wordt, verdwijnt.
Dat brengt me bij het volgende, iets wat ons bij Fixdit danig bezighoudt: hoe kan het, dat de kennis over vrouwen in de geschiedenis niet beklijft en dat na iedere twintig jaar opnieuw moet worden roepen: waar blijven de vrouwen?
Waarschijnlijk omdat die kennis maar niet wordt geïnstitutionaliseerd. Sla een schoolboek open over literatuur of geschiedenis en je komt de vrouwen alleen als stipjes tegen. Omdat kwaliteit nog steeds een mannelijke norm is en we blind zijn voor wat al bestaat. Denk aan die kamer waarin 30 % van de aanwezigen vrouw is, en we dan denken dat vrouwen in de meerderheid zijn. Zo blijven we ook tevreden met die stipjes.
Queeste
De cultuur verandert namelijk nauwelijks. Sterker, met hetzes tegen vrouwelijke politici zoals Sigrid Kaag, Femke Halsema en Sharon Dijksma, die uitgemaakt worden voor ‘heks’ door de leider van onze bijna grootste politieke partij, lijkt er eerder sprake van een stevig teruggrijpen op de mannelijke norm.
Kwaliteit is afhankelijk van cultuur, geschiedenis en macht en laten die drie zaken, zoals ik zojuist heb geschetst, nu al eeuwen in handen van mannen liggen. Dan kun je als vrouw volledig zijn toegerust met alle tools, met laserpas en boormachine, maar hoe bevestig je een panlat aan de lucht?
Misschien, zo opperde Beard, moeten we macht daarom anders gaan definiëren. Hoe, daar komt zij in haar manifest nog niet uit, maar iemand anders wel. Hella Haasse, die toch altijd voor een nette dame is versleten, had in 1964 al gewaagde ideeën die niets aan actualiteit hebben ingeboet. In haar toen gepubliceerde essay ‘E’mens’ipatie’ beweert ze dat de angst voor de kracht van de vrouw er in allerlei culturen de oorzaak van is dat het vrouwelijke op allerlei manieren wordt weggedrukt. Daardoor zijn aan vrouwen toegeschreven mythen ontstaan waarin vrouwen óf als pervers, egocentrisch en dom wezen worden geportretteerd, óf als naïef, slaafs en liefhebbend om de man te ondersteunen in zijn queeste.
Positieve waardering
Nou gaat het in mijn hoofd altijd geweldig knetteren als ik het over vrouwelijkheid heb. Ik vergeet het onderscheid tussen aan de ene kant de biologische sekse, die fysiek aantoonbaar is, en aan de andere kant vrouwelijkheid als cultureel gegeven. Sekse en gender dus. Zoals in het voorgaande, want ik was toch op zoek naar de vrouwelijke beleving in de literatuur, Woolf’s queeste? Onderweg ben ik aan het vertellen geslagen over welke vrouwelijke auteurs er waren, alsof zij allemaal over de vrouwelijke beleving schreven. Which not. Ik vergeet dus zelf ook steeds dat sekse en gender niet per definitie identiek zijn.
Dus wat gebeurt hier nou? Dat wat aan vrouwen wordt toegeschreven door onze cultuur, wordt bij voorkeur op vrouwen geplakt als sekse. Feministen debateren hier al een eeuw over: zijn vrouwen anders dan mannen of niet? Nature or nurture? We komen er tegenwoordig achter dat medicijnen anders werken op het vrouwenlichaam dan op het mannenlichaam. Biologisch zijn er dus verschillen. Lees daarvoor ook Eva van Cat Bohannon. Maar qua rechten en plichten zijn man en vrouw in onze rechtsstaat gelijk. Nagenoeg gelijk, ik ben niet voor niets ook een Dolle Mina.
Alleen, nu komt het, we plakken eigenschappen op het biologische. Nog heel Darwinistisch of Freudiaans. Vrouwelijkheid is door normen bepaald en vinden we minderwaardig. We plakken die vrouwelijkheid het liefst op het geslacht dat daarbij zou horen: páts, zo op het vrouwenhoofd. Je bent met je schoonheid bezig: zie je bent een vrouw. Je bent gestresst, je bent emotioneel, je bent hysterisch: zie je bent een vrouw. Mannen hebben deze vrouwelijke eigenschappen natuurlijk niet, of nouja worden niet geacht die te hebben. Mannen lijden hier net zo goed onder natuurlijk, iedereen lijdt hieronder. Vanzelfsprekend plakken we de aan mannen toegeschreven eigenschappen dan steeds als positieve waardering op mannen.
Gelijke rechten
En dat is volgens mij de reden waarom een vrouw zich ‘mannelijk’ dient te gedragen om als volwaardig wezen gezien te worden. Het noemen van mannennamen werkt bijvoorbeeld nog steeds statusverhogend, terwijl vrouwennamen meestal worden vergeten als ze al worden genoemd.
Hebben jullie wel eens gehoord van het Matilda-effect? Dit effect is beschreven door de suffragist Matilda Joslyn Gage in haar essay ‘Woman as Inventor’ uit 1870. Zij bewees dat het werk van vrouwelijke wetenschappers eerder aan mannen wordt toegeschreven omdat mannen meer gewicht in de schaal leggen. Aha, dat is dus de reden waarom zo lang onbekend is gebleven dat die eerste historische roman in de Nederlandse literatuur door een vrouw is geschreven, Margaretha de Neufville. Ik herhaal haar naam nog maar eens en als jullie dat nou ook allemaal doen, creëren we samen het Margaretha-effect.
Dit plakken van gender op sekse betekent ook dat een literaire jury die alleen uit vrouwen bestaat zeker geen lijst met nominaties van alleen maar vrouwelijke auteurs zal opleveren, want dan verwar je weer sekse en gender en vergeet je de culturele, mannelijke norm voor literatuur. Wilhelmina Drucker, feminist van het eerste uur over wie net een interessante biografie is verschenen, zei het ook al: vrouwen zijn niet moreel beter dan mannen, maar ze hebben wel gelijke rechten en recht op gelijke waardering voor de dingen die ze doen en die anders kunnen zijn dan wat mannen doen.
Jongetjes
En dan heb ik het nog niet gehad over hoe dit allemaal doorsijpelt in onze opvoeding, waardoor de culturele patronen hardnekkig worden versterkt. Meisjes in de literatuur leren als klein kind al om een jongetje te zijn, zoals Maxim Februari eens onverbloemd zei: ze krijgen een piemeltje aangebonden in de literatuur. Zelden gebeurt dit andersom. En dan krijgen vrouwelijke studenten het werk van mannelijke auteurs voorgeschoteld als de norm van literaire kwaliteit, waarmee ze hun literaire maatstaven aanleggen. Enzovoorts.
Hoe dit alles nu te veranderen?
Ik keer nog één keer terug naar Haasse. Zij betoogt in haar essay dat al het lastige, duistere en afgrondelijke in de mens op de vrouw wordt geprojecteerd. Alsof alleen zij lastige, duistere en afgrondelijke krachten kent of die moet trotseren. Die kent natuurlijk iedereen, die moet ook iedereen trotseren, alleen doet niet iedereen dat. Daarvoor waarschuwt heel wijs en dit is de belangrijkste zin van mijn betoog: ‘Zolang de man, de mens in het algemeen, niet rijp is voor het aanvaarden van het “vrouwelijke” in zichzelf, zal de algemene houding tegenover de vrouw er een zijn van op zijn best vertedering en tolerantie of platonische verering, van sexueel-geboeid worden, nieuwsgierigheid, geamuseerdheid.’ Dat klinkt als een kat die met zijn prooi speelt. Kortom: dat vrouwelijke, dat moeten we gaan onderzoeken en waarderen. Wat zou dat ook bevrijdend zijn voor jongetjes die nu gevangen zitten in de Andrew Tate-fuik, wanneer zij het vrouwelijke in zichzelf mogen omarmen.
Hulde
Alleen, na 60 jaar zijn we in dat onderzoek nog niet heel erg opgeschoten. Sterker, het lijkt erop dat we zijn blijven hangen in de roep om gelijke rechten en dat we zelfs een beetje bang geworden zijn voor het benoemen van het cultureel vrouwelijke. Totdat we daar oprecht naar durven kijken, heb ik twee praktische oplossingen.
De eerste: noem voortaan evenveel namen van mannen als van vrouwen. Tel hoe vaak je naar een man verwijst en hoe vaak naar een vrouw en zorg dat dat gelijk is. Dat is namen noemen en blijven noemen.
Oplossing twee. Ik had het in het begin over het onderzoek van Marianne Vogel. Zij is mijn heldin. Ik deel hier graag aan iedereen de vier paren mannelijke en vrouwelijke eigenschappen uit die zij heeft gedestilleerd uit recensies uit de jaren vijftig en de jaren negentig van de vorige eeuw en die nog steeds bruikbaar zijn om onze valkuilen zichtbaar te maken. Ik stel voor: gebruik dit papiertje als boekenlegger. Vraag je bij alles wat je leest af: hoe beoordeel ik en waarom vind ik dat dit kwaliteit is, of niet? Want dat is deel van het bewustwordingsproces dat nodig is.
We zijn al heel goed op weg, mij hoor je niet zeggen dat er niets veranderd is. Maar we moeten blijven opletten, want er zijn grote tegenkrachten aan het werk. Het is een bewuste daad om je ervan bewust te zijn dat je met maar één oog de wereld in kijkt. En het is niet makkelijk om een oog dat altijd gesloten was, opeens te openen. Het is nog moeilijker om de ogen van anderen te openen, wat ik hier probeer en hoop ik toch een beetje geslaagd is. Maar eerlijk is eerlijk: vaak zie ik niet hoe seksisme in mijn leven en denken is geslopen en moeten mijn puberdochters mij daarop wijzen.
Alleen door ons te verdiepen in het verleden en in de vrouwen die er waren en wat zij te berde brachten, door lijnen aan te leggen en die steeds zichtbaarder te maken en ook zichtbaar te houden, daarop te blijven hameren en vooral door ons bewust te zijn van hoe we oordelen en waarom, kunnen we ons bevrijden van de vooroordelen die sinds de klassieke teksten en de Bijbel onze blik vernauwen. Alleen zo veranderen we de literatuur in een stad waarin we allemaal welkom zijn. En met dit project is weer een nieuwe kamer aangebouwd, met tien vrouwelijke Friese auteurs die voorgoed zijn toegevoegd. Hulde, en zegt het voort!

Ik kan wel uitleggen waarom Hypatia niet wat bekender is. We weten eigenlijk alleen (a) dat ze is vermoord, (b) dat ze wist hoe ze een densimeter moest bouwen en (c) dat ze commentaren schreef op andermans werk.
In de categorie speculatie: we vermoeden dat één bewijs, dat is overgeleverd op naam van haar vader, feitelijk door haar is geformuleerd.
De moord krijgt van (kerk)historici alle aandacht, maar over haar wetenschappelijke verdienste, kunnen wetenschapshistorici eigenlijk niet zo veel zinvols zeggen.
Waarom is er nog nooit een vrouw wereldkampioen schaken geworden? En zelfs geen vicekampioen? Aan de vrouwelijke intelligentie ligt het niet. Tegenwoordig wemelt het binnen de wetenschappen, van natuur- tot literatuurkunde van vrouwelijke topwetenschappers.
Misschien moet je een beetje gek zijn om wereldtopschaker te zijn. Enorm obsessief en monomaan.
En misschien geldt dit ook een beetje voor de kunsten. Een vrouwelijke Michelangelo? Michela Angela? Een vrouwelijke Picasso? Of voor de heer Lendering: een vrouwelijke Marc Chagall?
Maar een vrouwelijke blik? Is dat toch niet discriminerend? Zouden we het toch niet gewoon moeten hebben over de menselijke blik? Niet om het één en ander maar volgens mij zijn vrouwen gewoonweg volwaardige mensen met onderling vele verschillen net als bij de mannen. Er is meer diversiteit binnen de geslachten dan tussen de geslachten. Het diversiteitsidee is prachtig en aldus te mooi om het op benepen wijze