
Taalkundigen houden zich meestal bezig met betrekkelijk kleine brokjes taal. De medeklinker p. De lettergreep. Het woord. De zin. De grootste waaghalzen richten zich op het gesprek, al gaat het ook daar dan vaak over kleine stukjes van zo’n gesprek – A zegt iets, B antwoord, A praat er even doorheen en dan zegt B toch nog ook iets – en niet over de grote opbouw (in de loop van anderhalf uur krijgen A en B slaande ruzie zonder dat duidelijk is op welk punt de stemming precies omslaat).
De grotere taalbouwsels worden meestal buiten beschouwing gelaten. Hoe zit een boek in elkaar? Wat onderscheidt een goed boek van een slecht boek? Er zijn te veel vrijheden. Er bestaat wel een tekstlinguïstiek die soms de technieken van de taalkunde probeert te gebruiken om bijvoorbeeld iets verstandigs te zeggen over coherentie? Naar mijn indruk gaat het ook daarbij uiteindelijk eerder over een paragraaf dan over een boek. Boeken laten zich lastig vangen.
Daar komt bij dat veel taalkundigen zich zien als natuurwetenschappers, en taal dus opvatten als een natuurlijk fenomeen, iets dat biologisch in de hersenen is, iets dat spontaan ontstaat in een gesprek tussen sprekers, iets dat de mens niet of nauwelijks onder controle heeft en dat zich daardoor op een natuurlijke manier laat interpreteren.
Diffuus
Bij andere vormen van taalkundig onderzoek kun je je ook wel wat voorstellen. Je zou boeken ook best kunnen bestuderen met een sociolinguïstisch oog. Hoe veranderen mensen met boeken hun onderlinge verhoudingen?. Ze zijn geen neutrale taalcontainers, maar voorwerpen die circuleren in gemeenschappen en die daarin een bepaalde betekenis hebben: je kunt door een boek te schrijven of te lezen prestige verwerven. Pierre Bourdieu heeft beschreven hoe literatuur wordt gemaakt binnen een ‘veld’ (zijn woord) van instituties en machtsrelaties. Hij heeft daarmee een zekere invloed verworven in de letterkunde, en hoewel Bourdieu ook behartenswaardige dingen heeft gezegd over taalsociologie, heeft zijn werk bij mijn weten niemand uitgenodigd om sociolinguïstisch naar zijn eigen boeken te kijken, of die van anderen. Voor taalkundigen die taalideologieën bestuderen is het boek om allerlei redenen interessant: het canoniseert bepaalde vormen van taal en sluit andere uit. Denk aan spellingstandaardisatie in schoolboeken, of aan koloniale contexten waarin boeken in de ene taal (bijvoorbeeld Frans of Nederlands) werden opgelegd ten koste van lokale talen.
Het boek is zo niet alleen een linguïstisch, maar ook een sociopolitiek instrument, dat je best zou kunnen bestuderen.
Ten slotte is er een wat meer filosofische vraag die met de digitalisering zwaarder op tafel ligt: bestaat het boek eigenlijk nog, en is pakweg een e-boek of een luisterboek anders dan een gedrukt boek? Taalwetenschappelijk gaat dit onder meer om de vraag hoe digitale boeken onze omgang met tekst veranderen: hypertextuele structuren breken de lineaire orde open, algoritmisch gegenereerde teksten maken de auteur diffuus. Toch is er in veel definities één constante: een boek is een relatief omvangrijk stuk taal dat door zijn vorm als afgerond en herhaalbaar object wordt gepresenteerd. Ooit moet er toch iemand beginnen met de studie van zoiets.
Interessant stuk. Heel goed is ook: “De grootste waaghalzen richten zich op het gesprek”. Ik denk dat hier een onderzoeksvoorstel in zit. Sommige stilistische kunstgrepen spelen zich ook af op het niveau van het boek: het bijna spreekwoordelijke: als er een vuurwapen voorkomt op de eerste bladzijden, gaat het af op een van de laatste bladzijden. De oude suikeroom die in 19e-eeuwse romans plots verschijnt…
We hebben daarvoor Boekwetenschap als discipline, en voor de taalbouwsels Redacteur/editor. Beide, al zeg ik het zelf, hele leuke en interessante masters aan de UvA.
Is er een vorm van boekwetenschap die niet zozeer gaat over het boek als materieel object, maar als taalkundige constructie? Ik hoop dat – zou je in dat geval verwijzingen hebben voor me?