Ik kan me enorm verheugen op een nieuw boek van Benny Lindelauf, Anna Woltz, Daan Remmerts de Vries of Jean-Claude van Rijckeghem. Dat kan ik nog niet zo lang, want Lindelauf, Remmerts de Vries en Van Rijckeghem zijn auteurs die ik tot voor kort niet kende. Woltz kende ik wel van naam, maar las ik niet. Ik kende of las deze auteurs niet omdat ze jeugdboekenschrijvers zijn, en jeugdboeken uitsluitend interessant zijn voor jonge lezers, dacht ik. Als ik heel eerlijk ben, zag ik jeugdboeken helemaal niet als literatuur, behalve die van Annie M.G. Schmidt misschien. Inmiddels, dankzij mijn studie neerlandistiek die ik afsloot met een vak over jeugdliteratuur, weet ik beter. Jeugdliteratuur is geen mindere literatuur, misschien is zij zelfs wel de belangrijkste literatuur.
Een goed kinderboek is als ‘literaire wodka’, schrijft Katherine Rundell in Waarom je kinderboeken moet lezen, zelfs al ben je oud en wijs (2020), een destillaat van ‘hoop, honger, vreugde en angst’ van ‘onbesuisde, smachtende, onderdompelende kwaliteit’. Niets bevordert de algehele leesvaardigheid zo goed als het lezen van fictie (Jerrim & Moss, 2019). Daarom is het onbegrijpelijk, misdadig zelfs, dat er nog steeds pabo’s zijn waar studenten tijdens hun vierjarige opleiding nul of tien jeugdboeken moeten lezen. Het enthousiasmeren van kinderen om boeken te lezen heeft tot en met de universiteit effect op het leesvermogen (Applegate et al., 2014). Hoe moeten kinderen goede en gretige lezers worden als het goede voorbeeld niet voor de klas staat, voorleest en hen overlaadt met interessante boeken?
Een wettelijke verplichting om jeugdliteratuur op te nemen in de curricula van alle pabo’s en een jeugdliteratuurcanon die een heldere doorlopende leeslijn biedt kunnen een einde maken aan deze didactische verwaarlozing. Dat is ook noodzakelijk, want wie op de basisschool niet al goede jeugdboeken leest en leert kiezen, heeft een achterstand in het voortgezet onderwijs. Ook daar is goed jeugdliteratuuronderwijs in de onderbouw niet vanzelfsprekend. Wie geen leesbagage uit het primair onderwijs meeneemt, begint in de brugklas bij nul en is veelal overgeleverd aan de keuze van methodemakers, die vaak voor gemakkelijk te verteren fictie kiezen. Het is niet voor niets dat vakdidacticus Theo Witte in zijn proefschrift Het oog van de meester (2008) vaststelde dat voor veel leerlingen in 4 havo en 4 vwo de boeken van Carry Slee en Jan Terlouw representatief zijn voor hun leesniveau, een leesniveau dat onder leiding van een belezen en deskundige leerkracht en het juiste boekenaanbod al in groep 7 en 8 van de basisschool gehaald kan worden.
Om het literaire niveau te bereiken dat vereist is in het eindexamenjaar voor havo en vwo kan young adult- en adolescentenliteratuur een belangrijke overbruggingsrol spelen (Ackermans, 2017; Van Lierop-Debrauwer & Bastiaansen-Harks, 2005). Boeken voor kinderen, jongeren en jongvolwassenen overslaan in het onderwijs hindert leerlingen niet alleen in in taal- en leesontwikkeling, ook een verplicht eindexamenonderdeel voor havo en vwo, het lezen van 8 resp. 12 Nederlandstalige literaire werken, wordt daardoor moeilijker en minder leuk.
Gelukkig gloren er sprankjes hoop. Een paar voorbeelden. Op Twitter wisselen basisschoolleerkrachten via het account @leesknokploeg boekentips uit. De grassrootsleesbeweging nam de term ‘zachtaardige leesknokploeg’ van Adriaan van Dis als geuzennaam aan. De Grote Vriendelijke Podcast heeft een top 100 gemaakt van de meest gewaardeerde jeugdboeken. Docent Nederlands Joke Brasser leest met haar onderbouwleerlingen klassiekers en poëzie in de klas en deelt gratis lessenseries. SLO propageert tegenwoordig het gebruik van rijke teksten in de klas, die door de Taalunie worden aangeleverd in de gratis te gebruiken databank Rijketeksten.org, die ook veel jeugdliteratuur bevat. Of deze initiatieven de leerling bereiken, hangt echter af van individuele docenten, en dat is in het licht van de leescrisis te vrijblijvend.
Marie-José Klaver is docent, onderzoeker en schrijver.
Bert Mostert zegt
Het neerbuigend doen over jeugdliteratuur is mij altijd een ergernis geweest. Een korte cri-de-coeur plaatste ik op mijn site. Zie deze link.
https://www.arspoetica.nl/wp-content/uploads/2021/07/WEEK-28-2021-Archief-Van-der-Ster-De-aap-en-de-koning.docx
Dank voor het pleidooi voor dit genre en voor de plaats ervan in het onderwijs.
Carla Robbe zegt
Dit artikel is mij (docent Nederlands) uit het hart gegrepen. De meest indrukwekkende boeken in mijn leven zijn de boeken die ik als kind las. Boeken brengen een kind verder: naar andere landen, andere eeuwen, andere culturen, naar de oorlog of naar het Wilde Westen. Naar dapperheid, vrede, tolerantie en vriendschap.
Gezegend zijn de kinderen en jongeren die boeken te lezen krijgen van hun ouders, grootouders of verzorgers. Of… hun leraren.
Ik haal ze er moeiteloos uit: mijn mbo-studenten niveau 4 die als kind nooit boeken lazen; het woord Jeugdliteratuur zegt hen niets.
Ze hebben het niet meer ingehaald en hebben vaak een blijvende aversie tegen lezen ontwikkeld. Of kúnnen het gewoon niet: geconcentreerd en lang lezen.
Maar dat is niet het ergste: via verhalen van anderen leer je je mening vormen én die van de ander begrijpen. Via Netflix haal je dat misschien gedeeltelijk in, maar ben je dan nog bereid je normen en waarden te herzien? Kun je de slingerende route naar goed burgerschap nog vinden?
Meer jeugdliteratuur op de Pabo en op de Lerarenopleiding graag!
We hebben zoveel geweldige jeugdboekenschrijvers ter beschikking; de openbare (school-)bibliotheken en boekwinkels staan er vol mee.