In 2007 schreef ik in het toenmalige wetenschappelijke tijdschrift Neerlandistiek.nl het artikel ‘Cupido leert de Nederlandse taal (1601), en burgert verder in (1613): realisme in Nederlandse (liefdes)emblemen’. Het artikel ging over twee embleembundels van de Leidse hoogleraar-dichter Daniel Heinsius waarin de liefdesgod Cupido steeds minder klassiek, mythologisch en petrarkistisch wordt.
De lezers zagen hem steeds eigentijdsere bezigheden verrichten, in steeds herkenbaardere landschappen. De tweede bundel, Ambacht van Cupido, laat de lezers bijvoorbeeld nadenken over de vraag waar zaad het best uitgestrooid kan worden om een goede oogst (=gelukkig en voorspoedig huwelijk) te garanderen. Ik concludeerde: ‘Hij [=Cupido] werkt en speelt tegen een Nederlandse achtergrond, gedraagt zich meer en meer als een Nederlands burger, en vindt zo aansluiting bij de Nederlandse maatschappij’.
Ambacht van Cupido was bedoeld ter educatie van de opgroeiende jeugd in de Republiek. Inmiddels is me duidelijk, en dit is het inzicht dat ik wil delen, dat de band tussen educatie, inburgering en Nederlandse cultuur allerminst vanzelfsprekend meer is. Politieke en maatschappelijke ontwikkelingen als de oprichting van een partij Trots op Nederland tot het Zwarten Pieten-debat hebben het moeilijk gemaakt over de Nederlandse cultuur te doceren zonder nationalistisch dan wel activistisch genoemd te worden. En zo kan het dan dat het schoolvak Nederlands werkt met een referentiekader Taal (https://www.slo.nl/thema/vakspecifieke-thema/nederlands/referentiekader-taal/) waarin het wel vanzelfsprekend is dat je kennis hebt van ’de beschaafde uitspraak van het Nederlands’ om te leren spellen, maar niets wordt gezegd over culturele kennis die je nodig hebt om Nederlandse teksten (en daarmee de Nederlandse samenleving) te doorgronden.
Nieuwkomers die de verplichte inburgeringscursus volgen wordt wel geacht te weten dat er een relatie is tussen tulpenbollen en de handel in de Republiek, getuige een van de voorbeeldvragen die de overheid voor het inburgeringsexamen aanbiedt. En laat dat nou net iets zijn waarover we veel weten omdat er zoveel Nederlandse pamfletten over die tulpenbollenmanie zijn.
Maar de Nederlandse jeugd verplicht de Nederlandse tekstuele cultuur doceren, dat behoort niet tot de doelen van het schoolvak Nederlands. Het ongemak met het erkennen van het bestaan van een Nederlandse cultuur, het ontkennen van de noodzaak het schijnbaar vanzelfsprekende te kennen om het minder bekende met meer zelfbewustzijn tegemoet te treden, het onvermogen de Nederlandse cultuur te relativeren: er zullen tal van redenen zijn waarom dit zo gekomen is. Maar zullen we in dit opzicht de tijd maar snel terugdraaien?
Melchior Vesters zegt
Eens. We zouden een cultuurhistorische canon in de kennisbasis voor het schoolvak moeten vastleggen. Met name literatuurgeschiedenis is het vakonderdeel om deze basis mee over te brengen, dus moeten we dit vakonderdeel ook belangrijker maken. Een startpunt kan zijn om de culturele canon te verbinden met een canon aan jeugdliteratuur (bestaan hier al initiatieven voor?), zodat je er direct in klas 1 mee kan beginnen. Enkele jaren geleden bekeek ik de kennisbasis bij geschiedenis en je zou enigszins parallel daaraan kunnen beginnen met de jeugdcanon, als je de boeken slim kiest.
Els Stronks zegt
Dank voor deze informatie! Als LitLab-redactie zijn we bezig daarover een stuk te schrijven dat we binnenkort aan neerlandistiek.nl hopen aan te bieden. Want inderdaad, als je dan denkt dat die culturele kennis zo cruciaal is, zou je ook moeten kunnen bepalen om welke culturele kennis het gaat. En hoe die aan te leren is door te lezen. Met dat ‘hoe’ hebben we als LitLab al wel enige ervaring, maar het ‘wat’ ligt veel meer open. De kennisbasis van Geschiedenis lijkt me voor deze onderneming een goed model..